dieren beter dan iets an d e rs; ook geloofden zij, dat de verschillende soorten van
wild met elkander konden spreken, en dat er dieren en menschen waren, die van
gedaante konden ver.wisselen, wanneer zij wilden; zij geloofden bijv., dat er meisjes
waren, die zieh konden veränderen in leeuwen, en bavianen, die de gedaante van
mannen konden aannemen. Sommigen hunner dachten, dat de sterren vroeger
menschelijke wezens w a re n . geweest; anderen geloofden, dat zij brokken voedsel
waren, die door toovenaars in de lucht waren geworpen.”
Naast deze Bosjesmannen verscheen later een ander ras in Zuid-Afrika, dat
in vele opzichten met de Bosjesmannen overeenkwam, maar er toch van te onder-
scheiden was en er ook afgesclieiden van leefde.
Deze nieuwe bevolking noemt men de Hottentotten. Men weet niet, vanwaar
zij kwamen. Doch volgens Theal bestaan er goede gronden om te gelooven, dat
een aantal mannen van gele of lichtbruine kleur als indringers in het land kwamen
en dat door hun vereeniging met de Bosjesmansvrouwen de Hottentotten ontstonden.
Op die wijze zouden vele punten van overeenkomst en verschil tusschen beide
volken verklaard kunnen worden.
Tegenover deze meening zijn ook andere te stellen. Enkele ethnologen hebben
de theorie verkondigd, dat de Bosjesmannen als een verkwijnde stam van Hottentotten
moeten beschouwd worden. Die achteruitgang van het ras zou gedeeltelijk
zijn verklaring vinden in de treurige levenswijze in de ärmste en schraalste gedeelten
des lands, welke de Bosjesmannen sedert eeuwen geleid hebben en waarin zij
veel bij de Hottentotten achterstaan.
Wel is het een feit, dat de Bosjesmannen kleiner van gestalte zijn dan de
Hottentotten, maar toch komt Dr. G. Fritsch tot het besluit, dat het skelet geen
aanleiding geeft om den Bosjesman als een verkwijnde stam der Hottentotten te
beschouwen.
Welke ook de geschiedenis zij, dit is zeker, dat beide volksgroepen reeds lang
gescheiden moeten geweest zijn en een zelfstandige ontwikkeling hadden.
In hoofdzaak verschillen de oude Bosjesmannen niet van de tegenwoordige, noch
wat uiterlijk, noch wat karakter betreft. Een vijftal eeuwen is zelfs in de nabijheid
van meer ontwikkelde rassen voor hen voorbijgegaan zonder vooruitgang.
Het is een volk van kleine gestalte; de'gemiddelde lichaamslengte der Bosjesmannen
zal niet boven 130 ä 140 cM. komen. Opmerkelijk is het bij de Bosjesmannen,
dat de vrouwen volstrekt niet kleiner zijn dan de mannen en zij dezen dikwijls zelfs
overtreffen in lengte, terwijl de Hottentottenvrouwen belangrijk bij de mannen in
lengte achterblijven. Zelfs zijn de vrouwen der Bosjesmannen niet kleiner dan die
der Hottentotten. Evenmin als in lengte staan de vrouwen der Bosjesmannen bij de
mannen in lichaamskracht achter.
Naar het uiterlijk maken de Bosjesmannen een zeer onaangenamen indruk.
Evenals het leder door een chemisch proces de elasticiteit heeft verloren, schijnt dit
bij de Bosjesmannen met de huid het geval te zijn, want overal, waar de lichaams-
huid tijdelijk aan uitzetting onderworpen is, vertoonen zieh diepe rimpels en plooien,
o.m. op den buik, om de knie, enz. Terwijl de hinderen der Hottentotten nog een
zekere volheid van vormen vertoonen, is bij de hinderen der Bosjesmannen juist
het tegendeel het geval: van hun geboorte af zijn zij mager, dun en hoekig. De
beschrijving, die Wood van hen geeft, is onjuist.
Hoe aannemelijk op het eerste oogenblik ook de theorie mag zijn, dat de Bosjesmannen
door hun leven in de woeste, dorre streken zijn achteruitgegaan, toch
wijzen vele feiten op het tegendeel. Goed verzorgde kinderen der Bosjesmannen,
zelfs zij, die in de günstigste omstandigheden verkeeren, vertoonen dezeifde eigen-
schappen als kinderen, welke naar den aard des volks opgroeien in de woestijn. Ook
is het opmerkelijk, dat de Bosjesmannen van de Kalahari, het schraalste gedeelte van
hun land, waar ontberingen en verlatenheid het grootst zijn, de flinkste figuren van
hun stam zijn en de zuidelijke Bosjesmannen, in günstiger en schooner streken
wonend, verre in Iicbaamsuiterlijk overtreffen.
Schoonheid in lichaamsuiterlijk is bij de Bosjesmannen derhalve niet te ontdekken; de
gratien hebben niet aan hun wieg gestaan. Daarentegen is er veel in hun verschijnen,
dat afstoot en weerzin wekt.
In de eerste plaats valt in het oog het misvormd hoofd, dat op den schedel
ingedrukt en sterk naar achter verlengd is. De wangbeenderen zijn minder u it-
stekend dan bij de Hottentotten, aangezien het hoofd zieh in de streek der slapen
verbreedt en de onderkaak meer uitsteekt. De neus is p la t; de ooren zijn groot en van
een onaangenamen vorm; de kleine, rustelooze oogen liggen diep in hun kassen. Dit
alles geeft een hoogst onaangenaam uiterlijk aan den Bosjesman.
De rimpelige huid heeft door textuur en kleur het uiterlijk van ruw gelooid, geel-
bruin leer, terwijl het gemis van beharing dien indruk nog verhoogt. Hoewel het
lichaam, behalve door de toevallig er op hechtende korsten van vuil, het grootste gedeelte
des jaars nauwelijks eenige beschutting tegen licht en zon heeft, is de ontwikkeling
van lichaamshaar’ toch zeer gering. Het grootste gedeelte des lichaams is geheel