beweeglijkheid harer bewoners. Zoo ontstaan de nomaden in den echten zin des
woords. De huidkleur dezer volken is roodachtig; uit hun oogopslag spreekt verstand;
de neus is gebogen, het haar eenigszins kroes. De vrouwen bedekken het gelaat
niet; zij dragen een lang kleed, dat van de schouders tot de voeten a fh a n g t; de
mannen laten het bovenlichaam Onbekleed. Ook bij deze lieden bestaat monogamie
en de vrouwen worden er hoog geeerd; men kan veilig zeggen, dat zij grooten
invloed op de mannen hebben. De vrije vrouwen verrichten geen arbeid en gaan
niet te voet. De aanblik dier vrouwen is echter niet altijd even aesthetisch, omdat
zij zieh soms in jaren niet wasschen. Van het water hebben deze woestijnbewoonsters
een afkeer, een algemeen voorkomend verschijnsel in droge streken. Voqr deze
volken is de opbrengst van het vee het hoofdmiddel van bestaan; van het vee
verkrijgen zij in hoofdzaak hun voedsel.
In de westelijke deelen van de Sahara tre ft men nog kleine steden aan, die tot
7000 inwoners teilen. Men vindt ze op vruchtbaarder plekken, waar de dadeltuinen,
de gierst-, mais-, gerst- en tarwevelden, door bronnen besproeid, een goede
opbrengst leveren.
Hoewel de godsdienst dezer volken van de Arabieren afkomstig is, blijft er toch
in zeden en gewoonten veel bestaan, dat aan de oude Berbers herinnert. De Islam
vormt meer een u'iterlijk vernis dan dat hij in het h a rt der volken is doorgedrongen.
Ook zijn er nog tal van sporen van verwantschap met de Negers bij hen te ontdekken.
* •i* *
Meer naar het oosten wonen de Tuareg’s. Dit woord moet eigenlijk luiden Tawärik
of Tuarik, een eollectiefvorm van tarki, dat „opgeven” beteekent, en volgens enkelen
de opgeving van het Christendom, volgens anderen de opgeving van hun vaderland
in Mauretanie beteekent.
De Tuareg’s wonen tot aan de groote zandvlakte El Erg of Areg in het noorden,
met Ghadames als grenspunt, tot de beroemde bron Asin, halfweg tusschen het
Haggar-plateau en het Asben-gebergte in het zuiden; naar het westen gaan zij tot
Tuat en naar het oosten tot de öasen van Wadi en Gharbi in Fezzan. De Tuareg’s
worden als de zuiverste typen van de Berber-stammen beschouwd, hoewel zij tegelijk
met den Islam Arabische zeden hebben aangenomen en de oorspronkelijke hebben
afgelegd. Donker gekleurde menschen komen zelden bij hen voor, terwijl enkelen
hunner onder de kleeren even blank zijn als Europeanen. De noordelijkste groep der
Tuareg’s, in hun bergvestingen, hebben het zuiverst de ras-eigenaardigheden bewaard.
De meest voorkomende huidkleur is roodachtig geel, ongeveer als de Zuid-
Europeanen; door den invloed van de zon en van het stof zijn de onbedekte
gedeelten der huid donkerder. Wat lichaamsbouw en gelaat betreft, worden zij als
de schoonste menschen van Afrika beschouwd. Zij bedekken het lichaam geheel en
de kleeding vertoont veel afwisseling; de westelijke stammen dragen een nauwsluitend
hemd, andere een ruimer kleeding. De beenbedekking is in het westen meest k o rt;
in het oosten lang. De stof der kleeding bestaat meest uit donkerblauw katoen.
Eigenaardig is de gezichts-sjaal, de „litham”, die tweemaal om het aangezicht wordt
gewonden, zoodat zij oogen, mond en kin bedekt en alleen het midden van h e t
gelaat met de spits van den neus vrij la a t; achter aan het hoofd wordt zij met
een strik vastgebonden. lle t kort gesneden of tot een staart gevormde haar blijft
van boven onbedekt; de baard komt er soms van onder uit. Door die sjaal zijn
oogen en mond tegen het woestijnzand beschut. Die sjaal is een eigenaardig kenmerk
van het volk; ook buiten hun vaderland dragen zij die en zij leggen haar zoo
weinig mogelijk af. Vrouwen hebben die beschutting minder noodig. Alleen aan de
grenzen der woestijn dragen de Tuareg’s Sandalen. De vrije Tuareg’s dragen een
recht, zeer lang zwaard; een dolk aan de linkerzijde, een 2 meter lange speer en
meestal een geweer. Het lederen schild, dat velen bezitten, beschermt enkel bij
gevechten met het zwaard, niet tegen kogels.
Hoewel zij den Islam hebben aangenomen, weten zij daarvan weinig; het bijgeloof
neemt bij hen een hooge plaats in. Hals, armen en beenen, borst en gordel zijn met
amuletten omhangen, terwijl Koran-spreuken tot beschermende middelen dienen.
Liefde tot opschik en tot het schoone geslacht zijn overheerschende karaktertrekken.
De meest zuiver bewaarde nationale stammen hebben hun krijgslustigen aard minder
verloren, maar leven ook voortdurend met elkander in strijd.
Bij de Tuareg’s beperkt zieh de erfopvolging in vrouwelijke lijn niet alleen to t de
vorsten, maar deze gewoonte dringt diep in het leven der geheele bevolking door.
De oudste zoon der oudste zuster van een overleden man is erfgenaam; hierdoor
wordt, meent men, het bloed zuiver gehouden en is men tegen eventualiteiten
gewaarborgd. In Ghat behoort het grootste gedeelte der huizen aan vrouwen, die
deze bij hun huwelijk van vrienden of bekenden ten geschenke ontvingen of door
erfenis verkregen. Hieruit blijkt reeds de hoogere plaats, welke de vrouwen hier in
de maatschappij innemen. Meermalen nemen zij deel aan de zaken der mannen en
beheerschen ook na het huwelijk hun bezitting zelfstandig. In haar jeugd ontvangt
de vrouw het onderwijs, dat hier genoten wordt, en als huwbaar meisje is zij vrij
in de beslissing over haar huwelijk. Alleen heeft de vader het recht, onwaardige
huwelijken tegen te gäan. Tot de taak der vrouw behoort verder grootendeels de
opvoeding der kinderen; zij heeft op dezen veel meer invloed dan de vader. Lezen
en schrijven wordt in de streken, waar handel gedreven wordt, algemeen geleerd.
De Tuareg’s zijn echte nomaden, die veelal in tenten leven, evenals de Arabieren;
op hun rijd-kameelen trekken zij van markt to t markt. Alleen in de oasen, als
Rhat, Dschanet, Ideles en Rhadames, drijven zij op kleine schaal landbouw. Ook de
industrie gaat niet veel verder dan het noodzakelijke. Opmerkelijk is het; dat de
smeden bij hen zoo hoog in aanzien staan; zij volgen in rang op de edelen. Ook
de leerlooierij is een tamelijk uitgebreide tak van industrie bij hen, en de zadel-
makerij volgt hierop.
De Tuareg’s dragen dagelijks de wapens: zwaard, speer, dolk en geweren. De
groote woestijnsteden behooren meest aan de Tuareg’s, doch een echt steden-
bewonend volk, zooals de Haussa’s, zijn zij niet. De huizen zijn, ondanks den
rijkdom aan steen, meest van leem gebouwd en hebben een bruine kleur als
gedroogd leem; dadelpalmen leveren het bouwhout.
In staatkundig opzicht zijn de Tuareg’s niet vereenigd; een algemeen opperhoofd
bezitten zij niet, en alleen een ethnographische band voegt hen bij elkander. Die
band is in de praktijk echter zeer los en onbeteekenend. Het zijn zelfstandige
stammen, die eenige centra als vereenigingspunten bezitten.
* *
Verder oostelijk wonen de Tubu’s of Tibbu’s, een volk, dat een overgang schijnt
te vormen van de Kanuri’s (zie pag. 373) tot de Berbers. Deze Tubu’s worden
weer in twee groepen verdeeld: in de Teda’s en de Dasa’s, welke vooral door hun
spraak gescheiden zijn.
De Tubu’s hadden vroeger een grootere verbreiding dan thans, meent Nachtigal;
zij hebben zieh meer naar het oosten teruggetrokken. Doch ook in Bornu en Kanem
vindt men onderscheidene Teda-stammen. Hun gebied ligt tusschen Tripolis en het
Tsad-meer.
Het eigenlijke stamland der Teda’s is Tibesti of Tu, een land, door een massief
gebergte in een richting van noordwest naar zuidoost doorsneden.
In dit armoedige land, waar niets den vreemdeling lokte, waar honger en dorst
den reiziger bedreigden, waar de bewoners zieh tusschen de rotsen konden verbergen,
bleven de Teda’s zelfstandig en vrij van vreemde overheersching. Hier was zelfs
voor een roofstam geen gesloten dorp te overvallen of geen buit in vee te behalen.
Daarbij kwam, dat de karavanenwegen langen tijd niet door hun gebied liepen,
wat hen afsloot van het verkeer met anderen. Deze omstandigheden waren oorzaak,
dat de nationale eigenaardigheden bij dit volk beter bewaard bleven dan bij andere
stammen, en dat de stammen zieh minder met andere vermengden. Terwijl het
naburige Fezzan een bonte vermenging van allerlei volks-elementen vertoont, vindt
men in Tibesti een homogene bevolking.
De Teda’s zijn over ’t geheel van gemiddelde lichaamsgrootte; de lichaamsdeelen
zijn goed geproportioneerd en hun gestalte is fraai gevormd. De magerheid van het
lichaam doet het oog niet onaangenaam aan, maar geeft den indruk van lenigheid
en slankheid. Die magerheid is, volgens Nachtigal, een gevolg van het klimaat en