Prof. Robert Hartmann zegt, over Afrika sprekend, „dat hij reeds op Afrikaanschen
bodem tot de overtuiging kwam, dat hier met de begrippen Kaukasier, Aethiopier,
Sendeten en Hamieten over ’t geheel weinig is aan te vangen.” Tot een algemeen
geldende indeeling der Afrikaansche volken is men nog niet gekomen en zal men wel
niet komen, zoolang er geen vaste kenmerken voor de rassenonderscheiding gevonden
worden 1), Het is hier de plaats niet, de geschiedenis van dit onderwerp te vervolgen,
en wanneer wij thans een indeeling der bevolking aannemen, is dit niet, om hiermede
een vaststaand wetenschappelijk resultaat te geven, doch voor het gemak van het
overzicht en om ons te orienteeren in de menigte der feiten.
4t
De kern der Afrikaansche bevolking vertoont, naast alle verscheidenheid der
stammen, toch een algemeen, sterk uitkomend, Afrikaansch karakter, dat bij de eerste
waarneming hen veree'nigd heeft tot een ras, het Negerras. Het algemeen kenmerk
der Negers bestaat in de donkere huidkleur, die tusschen ruime grenzen van vuil-
geel tot ebbenhoutzwart afwisselt. Ook de slijmvliezen der oogen en van den mond
bevatten eenig pigment en schijnen daardoor . vuilachtig grijsrood. Het hoofdhaar
der Negers is zwart, wollig en meestal kort; de haargroei aan de overige deelen des
lichaams is betrekkelijk geringer dan bij de Europeanen. De schedel heeft een
gemiddelde hoogte en is dolichocephaal (langschedelig) (index 72—69), het voorhoofd
is achteruitspringend, het neusbeen zwak ontwikkeld, terwijl daarentegen de vleesch-
gedeelten van het gezicht een sterke uitzettipg vertoonen. De stand der tanden
van de Negers is sterk prognathisch, d.i. scheef vooruitspringend. In lichaamsgrootte
wij kt de Neger weinig af van de Europeanen, doch in lichaamskracht moet de Neger
bij den Europeaan achterstäan, hoewel hij in volharding bij bloot mechanischen
arbeid dezen overtreft.
De Negers bewonen het grootste gedeelte van Afrika ten zuiden van de Sahara.
Niet onwaarschijnlijk is het, dat zij eens ook in deze woestijn een grooter verbreiding
hadden dan thans. Zij nemen het midden van het continent in beslag, bewonen het
Kongobekken, zoowel tot de groote meren in het. oosten als tot de waterscheiding
naar de Sjari, Nijl en Benue in het noorden. In het zuiden bewonen de Negers
ook het stroomgebied van Zambezi en Limpopo, en op de oostkust van Afrika breiden
zij zieh u it tot de Groote Vischrivier in de Kaapkolonie ten zuiden en tot Zanzibar
in het noorden ; aan de westkust van de Walvischbaai tot de Nigermonden en verder
door Opper-Guinea, waar op + 10° N.Br. de grens wordt gevonden.
Buiten deze grenzen (zie het kaartje) kan men niet meer van zuivere Negers
spreken: eenigszins edeler vormen en een lichtere huidkleur wijzen er op, dat die
bewoners meest van gemengden oorsprong zijn. In het noorden blijkt de vreemde
invloed ook u it de taal, zoödat men die wijziging aan het voortdringen van en de
vermenging met Hamietische en Semietische Volkselementen moet toeschrijven. De
Fulbe of Fellata, de Mandingo, de Haussa en andere volken van den Sudan, de
N iam -N iam , de Mangbattu, de stammen van de Boven-Nijl, de Waganda, Wahuma
en Wanjora in het gebied der groote Afrikaansche meren, de Massai, Galla en
Somali, de Danakil, de Nubiers en de Tibbu der oostelijke Sahara behooren tot die
volken van gemengde afkomst.
Het noorden van Afrika wordt bewoond door Moorsch-Berbersche stammen, door
de Tuaregs en de Egyptenaren, volken met veel lichter kleur dan de vorige groep,
zoodat men, van het hart van Afrika noordwaarts trekkend, allengs de huidkleur der
bewoners meer naar het blanke ziet overgaan. Die overgang moet zoowel aan de
vermenging door het voortdringen der Negers naar het noorden als van de Hamietische
volken naar het zuiden worden toegeschreven. De verbreiding der Negers
naar het noorden geschiedde meest onvrijwillig: het was de onmenschelijke slavenhandel,
die gedurende eeuwen de Negers uit den Sudan overbracht bij noordelijker stammen.
Ook in het zuiden van Afrika wonen lichter gekleurde inboorlingen: de geel-
achtige Hottentotten en Bosjesrnannen (of Boesmans) 2) van de westelijke Kaap-
1) Zie over die kenmerken Ehrenreich 1. c.
2) Theal, de kenner van Znid-Afrika, schrijft in zijii geschiedenis, „Boesmans.’
kolonie en in Duitsch Zuid-West-Afrika. En verder leven hier en daar onder de
Negers verbreid merkwaardige groepjes van lichamelijk kleine bewoners, pygmaeen
of dwergvolken, die door velen met de eveneens kleine Bosjesmannen van het zuiden
in ethnographisch verband gebracht worden.
Wij spraken in het bovenstaande van de bewoners, die als inboorlingen beschouwd
worden. Doch behalve dezen vindt men in Zuid-Afrika, in de Kaapkolonie, den
Oranje-Vrijstaat, Natal en de Zuid-Afrikaansche Republiek, een talrijke blanke
bevolking, die, oorspronkelijk u it Europa afkomstig, zieh hier in de laatste drie
eeuwen gevestigd heeft. Bij deze kolonisatie van een meer ontwikkeld volk onder
onbeschaafde bewoners moest het wel, dat de kolonisten hun eigen taal, zeden en
gewoonten in het vreemde land bewaarden, en de groote verschillen der rassen was
oorzaak, dat zij zieh niet vermengden. Hierdoor is Zuid-Afrika de woonplaats geworden
van een Europeesche bevolking, die de Nederlandsche en Engelsche taal spreekt,
maar door een langdurig verblijf in het land zieh eigenaardig en zelfstandig
ontwikkelde. Zij zijn het, die men als Afrikaners aanduidt en, hoewel oor-
spronkelijk uit Europa afkomstig, toch door het langdurig verblijf als zonen des
lands moet aanmerken.
* 4* *
Na dit algemeen overzicht der bewoners, waarbij vooral de huidkleur en het algemeen
voorkomen kenmerken waren, vestigen wij de aandacht op de talen van Afrika. De