20 STAATS-ORGANISATIE.
Utrecht in 1713 het recht van slaveninvoer in de Spaansche kolonibn,, behield,
beschouwde het dit als een van de gewichtigste voorwaärden.
Aan de West-Afrikaansche kust werden de ongelukkigen gekocht of geroofd en bij
200 ä 300 te zamen tusschendeks op een schip gebracht. Hier werden ze twee aan
twee aan elkander gebonden en zoo dicht op elkander gepakt, dat zij zieh nauwelijks
verroeren konden. Niet zelden bereikte slechts de helft der slaven levend het nieuwe
land, terwijl de andere helft in eilende onderging op de treurige reis.
De menschelijkheid moest in het beschaafde Europa wel in opstand komen tegen
dit bedrijf. In Engeland, dat zooveel voordeelen van den slavenhandel had genoten,
openbaarde de oppositie zieh het krachtigst, sedert 1773 bovenal geleid door William
Wilberforce. De invloed der nieuwe leer van het natuurrecht, de liberale inzichten in de
staatsleer, zij werkten met de toenemende humaniteitsbeginselen samen, om in de eerste
helft dezer eeuw den slavenhandel en de slavernij in de meeste landen van Europa op
te heffen, en Britsche krüisers bewaakten de westkust van Afrika, om daar den uitvoer
te belemmeren. Sedert is die daar geheel opgehouden.
Door het voortdringen van den Europeeschen invloed naar het binnenland van h e t
zwarte' werelddeel worden , ook daar de slavenhandel en de slavenjacht wel beperkt-
Het uitroeien zah echter nog jaren duren en kan alleen door medewerking der
inboorlingen tot stand komen.
s*s * *
Uit het bovenstaande is reeds af te leiden, dat de omstandigheden en eigen-
schappen van land en volk in Afrika niet samenwerkten, om het ontstaan van vaste
en duurzame staats-organisaties te bevorderen. Een enkele blik op de geschiedenis der
Afrikaansche volken leert ons reeds, dat hier slechts weinig duurzame staten ontstaan
zijn. Alleen in het noorden, dat wij wegens den vreemden invloed van het eigenlijk
Afrika moeten scheiden, vindt men staten, die een lange geschiedenis bezitten : als
Egypte, enz. Doch in het overig Afrika zijn staten meestal voorbijgaande verschijnselen
geweest, die stonden en vielen met de macht van den koning of h e t
opperhoofd.
De Afrikaansche rijken hebben zieh niet ontwikkeld door de macht des volks-
Meestal was de geschiedenis in hoofdzaak deze, dat een dapper en eerzuchtig opperhoofd
van den een of anderen stam zijn lieden ten krijg aanvoerde tegen de naburen,
overwinnend verder trok en daardoor groote landstreken en tal van stammen aan zijn
macht onderwierp. Op deze wijze zijn de rijken van Moselekatse, van Chaka en
Dingaan en andere Negerkoningen tot stand gekomen. Afrikaansche rijken ontston-
den niet; zij werden gemaakt, meestal door een persoon, en zij gaan te gronde, als
die persoon zijn macht verliest of door zwakker hoofden wordt opgevolgd. Daarmede
stemt historisch overeen, dat de macht er meest in handen van een persoon berust.
Afrika is aldus een werelddeel geworden van vorsten-absolutisme en despotisme,
van een bewegelijk, onrustig en onvast staatsleven. Elk rijk is een voorbijgaand, tijdelijk
verschijnsel en wordt vroeger of later weder door een of meer andere rijken vernie-
tigd of daarin opgenomen. Elke organisatie is gewoonlijk van körten duur, en hoe
langer ze stand houdt, des te drukkender wordt zij. Dit is een gevolg van h e t
absolutisme, dat zoo licht in despotisme overgaat.
De regeering wordt in alle inlandsche staten meer of minder despotisch gevoerd.
De absolute macht van de vorsten wordt soms nog beperkt door gewoonterechten. Wijl
de meeste staten door verovering ontstaan zijn, heeft zieh niet zelden een feudaal-
wezen ontwikkeld, met een bevoorrechten stand.
Het patriarchaal bestuur van erfelijke hoofden in kleine dorpsgemeenten is er nog
ver verbreid. Aan de Boven-Nijl, in den Sudan en in Centraal-Afrika vindt men
uitgestrekte gewesten, enkel uit kleine rijkjes bestaande, waarbij elk grooter staatsverband
ontbreekt. Soms bracht gevaar van buiten een groot aantal dier kleinere
staatjes tijdelijk tot elkander, doch dit was meest van körten duur. De versnippering
des lands maakte de inbezitneming door Europeanen dikwijls gemakkelijk.
Grooter rijken ontstonden door oorlog en roof, zeiden wij. De hebzucht en eerzucht-
van het stamhöofd zijn dikwijls het eenig motief, om met zijn volk ten krijg te
AFRIKAANSCHE STATEN. 21
trekken en de n ab u ren -te verontrusten. Daardoor is geen stam veilig, geen bezit
zeker, geen rust te vertrouwen. Het land, dat heden nog in vreedzame rust ligt, is
morgen misschien het woeste krijgstooneel. Roovervolken als de Zulustam der
Watuta verontrustten twee jaren lang een gebied van 20.000 vierk. mijlen; hun opperhoofd
Mirambo zou misschien voor körten tijd een rijk gesticht hebben, ware-hij
langer in leven gebleven.
De onzekerheid in het staatsleven en de daarmede gepaard gaande onzekerheid
van bezit zijn van grooten invloed geweest op de beschavingsgeschiedenis dezer
volken. Niets was er, wat van het eene geslacht op het andere bleef bestaan, en
geen aandrift gevoelde men, om iets voor de on^ekere toekomst tot stand te brengen
of te sparen. Een doelbewust streven ontwaakte niet onder deze omstandigheden, of
het moest voor het oogenblik zijn. De stilstand op elk gebied van beschaving wordt
hierdoor verklaarbaar.
De rijkjes in Afrika zijn groot in aantal, doch over ’t geheel klein van omvang,
zeiden wij. Stanley'verhaalt O.a., dat hij bij zijn Kongo-expeditie met niet minder
dan 450 onafhankelijke hoofden verdragen had gesloten. Door dien toestand wordt
het reizen en handeldrijven dikwijls zeer bemoeielijkt. Elke koning heeft zijn
eigen inzichten en zijn eigen wenschen, om voordeel van het verkeer te trekken. De
grenzen van hun gebied zijn veranderlijk en moeielijk te kennen.
Die kleine rijkjes in Afrika met hun stamhoofden geven misschien een voorbeeld
van de wijze, waarop men zieh het ontstaan der eerste staatsgemeenschap denken
moet in den aanvang der geschiedenis.
* * *
Een doorloopende staatkundige geschiedenis van Afrika valt niet te schrijven. Wij
willen slechts enkele feiten noemen uit die geschiedenis, welke het bovengezegde
bevestigen. ■
Als de eerste geregelde staatsorde in Afrika valt Egypte in het oog. Onder de
Farao’s tot hooge macht en grooten blo.ei gekomen, viel dit rijk achtereenvolgens in
handen van Perzen, van Alexander den Groote en zijn opvolgers, en eindelijk van
de Romeinen, die hun macht over het geheele noorden van Afrika uitbrerdden. Ook
het vroegere Karthaagsche rijk ging onder in het Romeinsche. Na Rome volgde de
heerschappij van Byzantium, tot in het midden der 7e eeuw de Arabieren geheel
Noord-Afrika van de Nijl tot Marokko overstroomden en zelfs in het zuiden tot de
Sahara hun macht uitbreidden. ,
De Arabische heerschappij in Noord-Afrika werd in het begin der 16e eeuw hoofd-
zakelijk weder vernietigd door de Türken, die hun gezag hier vestigden. Toch bleef
ook na dien tijd de eommercieele betrekking met de Arabieren bestaan.
Aan de oostkust breidden de Arabieren in de 15® eeuw hun macht uit tot voorbij
Mombas. In dien tijd vond men bij de Zambezi den mächtigen stam der Makalanga,
onder een opperhoofd, dat de „monomotapa” geheeten werd. Deze laatste naäm gaf
aanleiding tot een nog veel voorkomend misverstand, nl. dat men hiermede een land-
streek in dit gebied aanduidt. Ook de Makalanga waren door oorlog met elkander
vereenigd, maar in den tijd, dat de Portugeezen het eerst deze kust bezochten, begon
het rijk reeds weder te verbrokkelen en voerden de deelen oorlog tegen elkander.
De Makalanga waren hooger ontwikkeld dan de omringende volken; zij verkregen
jaarlijks een groote hoeveelheid goud door het wasschen van den grond.
In denzelfden tijd drongen de Galla’s uit hun woonplaatsen aan den bovenloop der
Tana naar Abessinie en Boven-Egypte in het noorden, en naar de westoevers van
het Ukerewe-meer in het westen voort, waar zij het rijk Kittaro grondvestten, dat
zieh later in de rijken Uganda en Unjoro oploste.
Aan de oevers van de Kongo vonden de Portugeezen bij de ontdekking een groot
rijk, dat echter even snel te gronde ging, als het ontstaan was. Ten zuiden van de
Midden-Niger stichtten de Madinka in de 13e eeuw het groote rijk Melli, dat in de
15® eeuw onder de heerschappij der Sonrhai kwam en zieh tot het Tsadmeer uit-
strekte, doch nog geen eeuw later weder vernietigd werd door den heerscher van
Marokko. Ook deze heerschappij duurde echter niet lang. In het begin der 19® eeuw