De tooverdokters (Isi-ntonga) zijn de bemiddelaars tifssehen de geesten en het
volk. Zij vormen een afzonderlijke käste, welke de geheimen van den stand trouw
bewaart en waarin nieuwe leden niet dan na een langen proeftijd kunhen worden
opgenomen. Het sebijnt, dat deze tooverdokters zelf werkelijk gelooven in hun
QTJDE P B O F E T E N IN OOSTUUM.
bovenaardsche macht en als bedrogen bedriegers beschouwd moeten worden, als
menschen, wier zenuwgestel in een overprikkelden Staat verkeert, die daardoor aan
hallucinaties onderhevig zijn en aldus indruk maken op de groote menigte.
Als de geest van profetie zieh voor het eerst bij een Kaffer openbaart, verliest hij
alle belängstelling in de zaken van het dagelijksch leven. Hij wordt gedrukt van
geest, verkiest de eenzaamheid boven het gezelschap zijner medemenschen en heeft
dikwijls aanvallen van flauwte. Hij wordt bezoeht door buitengewone droomen, die
meestal betrekking hebben op slangen, leeuwen, hyena’s, luipaarden en andere wilde
dieren. Dag aan dag wordt hij meer bezeten, tot zijn geestverwarring zieh
openlijk vertoont.
In deze periode van zijn proeftijd slaakt de toekomstige profeet verschrikkelijke
k re ten ; hij springt met verbazende sprongen rond, loopt zoo hard hij kan en schreeuwt
en beweegt zieh als een krankzinnige. In dien toestand vangt hij slangen in het
kreupelhout, die hij om den hals bindt, welke dieren een gewoon Kaffer niet aal
aanraken. Dit eerste tijdperk van profeetwording wordt door de Kaffers „Twasa”
genoemd, hetwelk beteekent „de overgang van den ouden mensch in den nieuwen”
of het „overgaan van den winter in de lente.” De familie van den toekomstigen
profeet is trotsch op dit buitengewone exemplaar u it hun kring, en de toovenaar in
spe neemt in dien tijd les bij een geachten ouden ziener en blijft onder diens
toezicht, totdat hij in de kunst volleerd is. Daarna neemt hij de kleeding en het
karakter van een profeet aan, en wanneer hij slaagt, stijgt hij bij zijn stam tot een
hoogen rang. Mislukken evenwel zijn eerste proeven, dan valt hem meestal de
algemeene verachting ten deel, omdat hieruit blijkt, dat de geesten der afgestorvenen
den nieuwen profeet hun vertrouwen onwaardig keuren.
De profeten, die op pag. 236 zijn afgebeeld, dragen het officieele costuum. Het
waren twee beroemde mannen, die reeds oüd waren, toen hun portret gemaakt
w e rd ; de een was vooral bekend als regenmaker, de ander was beroemd om zijn
kennis van de geneeskunde. Elk is gekleed naar den aard van zijn bijzonderen
werkkring. Hoewel dezelfde persoon in den regel regenmaker, heksenvinder,
toovenaar en dokter tegelijk is, draagt hij echter niet bij alle gelegenheden dezelfde
kleeding, maar kleedt hij zieh in het officieel costuum, dat bij die afdeelingen
behoort, en in den regel is de verandering zoo groot, dat de man ternauwernood
herkenbaar is.
Nu eens is hij gekleed met de gewone schort der Kaffers, versierd met eenige
opgeblazen galblazen in zijn hären en een slangenhuid over de schouders, dan weer
heeft hij zijn gelaat en zijn lichaam geverfd met witte aarde en zijn hoofd zoozeer
met versierselen overdekt, dat men het gelaat bijna nie t kan zien. Zijn ledematen
zijn dan overladen met koestaarten, lange geitensikken, vogelhuiden en andere wilde
versierselen. Elk zijner bewegingen gaat vergezeld van een onophoudelijk gerommel
en gerinkel van schelpen, welke aan lederen riemen om zijn lijf hangen. Met zijn
kleeding veränderen ook de bewegingen. Als regenmaker maakt de tooverdokter
ernstige, pleehtige gebaren; als heksenzoeker komt hij tot opwinding, hij springt dan
hoog in de lucht, slingert met zijn armen en beenen, alsof zij hem niet toebehoorden,
en vervult de lucht met zijn kreten, terwijl het sehuim hem om den mond spat. De
tooverdokter heeft steeds een staf of roede in de hand, als teeken van zijn ambt.
Het geloof aan hekserij is algemeen bij de Kaffers verbreid, Niemand kan ziek
zijn, of zelfs sterven, zonder dat men de oorzaak aan hekserij toeschrijft. Verder
meent men, dat het lang uitblijven van den regen, bijzondere ongelukken, welke de
velden of het vee treffen, eveneens aan heksen zijn toe te schrijven. Dit kan ons
niet zoo vreemd toeschijnen, als wij bedenken, dat zelfs in ons vaderland het geloof
aan hekserij nog veelvuldig voorkomt, en voor een halve ;eeuw op het platteland zelfs
vrij algemeen was. Doch van de Kaffers wordt verzekerd, dat zij werkelijk elkander
op uitgehreide schaal zoogenaamd trachten te betooveren en daarbij van langzaam
werkende vergiften gebruik maken. Deze misdadigers te ontdekken is mede de
taak der tooverdokters. Wie van toovenarij besehuldigd wordt, is reddeloos verloren.
Het opsporen van heksen of toovenaars geschiedt door den schuldige „uit te ruiken” .
De aanwezigen scharen zieh in een grooten kring, hurken allen neer op de wijze der
Kaffers en de tooverdokter treedt in vol costuum den kring binnen, waar hij met
luid gejubel wordt ontvangen. Hoewel ieder voor zieh weet, dat, zoo hij voor den
toovenaar gehouden wordt, zijn lot beslist is, dürft toch niemand zieh aan de
schijnbare vreugde over de komst van den dokter te onttrekken.
De dokter gaat eerst den kring langzaam rond, daarna hoe langer hoe sneller; hij