Van moreele beginselen is bij dit volk niet veel te ontdekken: een redelijken grond
voor zijn handelingen aan te nemen, daaraan denkt niemand.
Als de vrees voor stra f de Hottentotten niet van bet kwaad terugboudt, blijkt de
stem van het geweten daarvoor te zwak. Leugen, diefstal en zinnelijkheid zijn de
ondeugden der Hottentotten ; of liever, het zijn geen berekende ondeugden, maàr veeleer
uitvloeisels van het lichtzinnig, onnadenkend karakter, dat door geen moraal in banden
gehouden wordt. Daarom Stelen zij ook hoofdzakelijk slechts die artikelen, welke tot
oogenblikkelijk gebruik dienen, als tabak, alcohol, eetwaren, enz. ; de karakteristieke
veediefstal, dien Kaffers en Rosjesmannen plegen, komt bij hen slechts sporadisch voor
en geschiedt alleen bij oorlog van eenige beteekenis. ,
* *
Diepe gedachten en philosophische beschouwingen zijn bij dit volk door den aard
van het karakter niet te verwachten.
Dat de religie zieh bij dit volk niet tot een stelsel ontwikkeld heeft, yalt te be-
vroeden. Toch mag men het bestaan van religieuse beginselen bij de Hottentotten
niet ontkennen, zooals dit. o. a. door Wood geschiedt. Een foutis.het, de godsdienstige
uitingen der natuurvolken van een Europeèsch ständpunt te beschouwen; dit geèft
aanleiding to t de zonderlingste dwalingen.
Als hoogere macht denken de Hottentotten zieh een groot kapitein, een opperhoofd
of soort van nationalen held, wiens geest met bijzondere macht is toegerüst. Als
zulk een hoofd van vroegere tijden roepen de Korana nog hun Tsui-xoab aan, die
elders onder andere namen verschijnt; het goede en siechte is in hem vereenigd. Dé
Koi-koin wijken hierin vooral van de Bantu af, dat hun geheel van geesten nergens
onderwerp van vereering werd, maar.de meeste vereering aan Tsui-xoab ten deel
viel ; misschien ligt hierin de oorzaa^ ' dat juist dit woord tot aanduiding van den
eenigen God door vele Zuid-Afrikaansche stammen werd gekozen.
De vrees voor nadeelen van materieelen aard is de oorzaak, dat zij bovennatuurlijké
machten eerbiedigen of vreezeri. De offers, welke zij brengen, zijn däarom meestal
middelen, om die hoogere geesten günstig te stemmen ; men bidt om zegen bij alle
ondememingen, doch te danken ligt niet in den aard des volks. ■
Bij de Nama’s is ook de maan, het hemellichaam, dat hun nachtelijke dansen aan-
schouwt, een onderwerp van hoogere vereering, älsmede het gedurende een gede.elte
des jaars zichtbare Zevengesternte. De nieuwe maan wordt met. dansen en zang
gevierd; bij maansverduistering heffen zij klaagliederen aan, Toch is het niet juist,
deze als hun godheden te beschouwen.
De vereering der bovenaardsche machten geschiedt dóor aanroepingen en offers,;
hun wordt vee aangeboden, terwijl na afloop het vleesch door de.offeraars zelf gegeten
wordt en zij zieh met het vet besmeren. Deze offeranden worden in, deh regel door
bepaalde personen uitgevoerd, welke personen als priester, dokter en heksenmèester
(duivelsbanner) fungèeren. Hun invloed is echter niet buitengewoon groot en als een
bepaalden stand mag men hen niet beschouwen. Bij de werkzaamheid der doctoren
speelt het bijgeloöf weder een groóté'rol^hòéwèl' zij' oSk" véle’goéde 'mi’d'àélen toe-
passen. Bij de Nama’s zijn de dokters ook regenmakers, zooals in dit droge land te
verwachten is. Bij een onweer schiéten de Nama’s soms hun pijlen in de wolken.
Van de sagen der Hottentotten groepeeren zieh een groot aantal om een half mythische,
half door de phantasie gevormde flguur, den grooten toovenaar Heitsi Eibib of Kabib,
van wien vooral de Nama’s merkwaardige sagen verhalen. Heitsi Eibib was een
beroemd toovenaar, die verborgenheden wist en toekomstige gebeurtenissen kon voor-
spellen. Hij verscheen in verschillende gestalten ; spms. schoon, zeer schoon; nu eens
groeide zijn haar zoo lang, dat het over de. schouders hing, dan weer was het kort,
Meermalen stierf hij, doch hij stond steeds weer op uit de dooden. Daarom heeft hij
vele grafplaatsen, en de Hottentotten gaan die nooit voorbij, zonder er een steen op
te werpen ; hem, die dit naliet, zou een ongeluk överkomen.
Een rijke bron voor de verhalen van de Hottentotten levert de dierenwereld, welke
nu eens, in merkwaardige overeenstemming met de fabelen van Reinaert den vos, het
verschalken van den leeuw en andere dieren door den jakhals, dan weer de lompheid
van den olifant, de sluwheid van den baviaan, op geeetige—wijze- karakteriseeren, of
enkel naief verhalen. Niet zelden gaat de ongebonden taal in gebonden over, en dikwijls
wordt, als bij Esopus, de moraal aan het slot in een teekenende spreuk neergelegd.
Er spreekt uit deze dierenfabelen scherpe waarneming en praktische wijsheid; uit hun
mythen blijkt natuurgevoel, een bewijs, dat de natuur indruk op hun ziel maakt.
Een enkele proeve van een dierenfabel.
DE LUIPAARD EN DE RAM.
Een luipaard, die van de jacht terugkeerde, kwam toevallig in de kraal van een
ram. De luipaard nu had nooit vroeger een ram gezien en naderde hem däarom
op onderdanige wijze. „Goeden dag, mijn vriend!” zeide hij, „hoe heet gij wel?”
De ram antwoordde met schorre stem, terwijl hij den voorpoot op de borst sloeg:
,,Ik ben een ram. En wie zijt gij ?” „Een luipaard,” was het antwoord van den ander,
meer dood dan levend, en hij nam afscheid, om zoo snel weg te loopen als hij kon.
De luipaard woonde samen met den jakhals. Hij liep bij zijn thuiskomst na,ar
zijn buur en zeide: „Vriend jakhals! Ik ben geheel buiten adern en half dood van schrik.
Zooeven heb ik daar een vreeselijken vent gezien met grooten, dikken kop, die op
mijn vraag, hoe hij heette, met schorre, zware stem antwoordde: „ik ben een ram.”
„Wat zijt gij toch een gek van een luipaard,” riep de jakhals, „dat gij u zulk een
heerlijk stuk vleesch laat ontgaan. Hoe kunt gij dat doen? Doch morgen gaan wij
op weg, om het samen te genieten.”
Den volgenden dag gingen zij samen naar de kraal van den ram. Toen zij
van een heuvel • op deze neerzagen, bemerkte hen de ram, die was uitgegaan om
wat frissche lucht te scheppen, en juist overlegde, waar hij voor heden de meest
maische salade kon bekomen. De ram ontstelde bij dit gezicht; dadelijk ijlde hij naar
zijn vrouw en riep haar to e : „Ik vrees, dat ons laatste uur heeft geslagen! De jakhals
en de luipaard komen beiden op ons af. Wat moeten wij beginnen Wees
niet bang,” meende zijn vrouw, „maar neem dit kind hier op den arm, ga daarmede
naar buiten, en knijp het zoo zeer, dat het schreit, alsof het honger heeft.”
De ram gehoorzaamde en ging den verbondenen tegemoet. Zoodra de luipaard
den ram zag, werd hij weder door vrees bevangen en wilde terugkeefen. De jakhals
had voor deze mogelijkheid zijn voorzorgen genomen; hij had namelijk den luipaard
door een lederen riem aan zieh vastgebonden. „Kom toch !” riep nu de jakhals.
Toen begon de ram zijn kind zoo geducht te knijpen, dat het erbarmelijk schreide,
en de ram riep luide: „Dat is_goed, vriend jakhals, ons een luipaard tot eten te
brengen, want gij hoort, hoe ons kind van honger om voedsel schreit!”
Toen de luipaard deze verschrikkelijke woorden hoorde, trok hij met kracht terug en trots
het smeeken van den jakhals, om hem te willen loslaten, vloog hij over berg en dal,
door bosschen en over rotsen, den jakhals mede voortsleepend in zijn vaart, en eerst
to t rust komend, toen hij met den halfdooden jakhals weder tehuis was. Zoo
ontkwam de ram het gevaar.
* *
De Hottentotten onderscheiden zieh van vele natuurvolk'en door de betrekkelijk goede
behandeling, die de vrouw er ten deel valt. Wel speelt de man in openbare zaken
van zijn dorp de rol van heerscher, maar binnen de grenzen van de woning wordt
de vrouw als het hoofd beschouwd, en als zoodanig wordt zij behandeld. Zonder verlof
der vrouw drinkt de Hottentot geen droppel melk. Een meisje heeft het recht, den
broeder te straffen, als hij tegen de regels der hoffelijkheid zondigt. Op de oudste
dochter rust de plicht, de koeien te melken, en zij wordt door den oom met de
vleiende uitdrukking „mijn leeuwin” aangesproken. Het echtelijk leven heeft daar-
door ook een geest van reinheid, dien men bij het overigens zinnelijke natuurvolk niet
zou . verwachten. En in verband hiermede staat, dat de vrouw in de poezie een
belangrijke rol vervult. Waar de vrouw slechts als lastdier beschouwd wordt, is er
voor haar in de poezie geen eervolle plaats; bij de Hottentotten heeft zieh een
erotische poezie ontwikkeld, die van lijn gevoel spreekt.
Een enkel voorbeeld. Theophile Hahn deelt een lied mede, waarin een jong meisje
aldus wordt toegezongen:
A FRIKA. ■ 5