die zieh voor een halve eeuw op een ver naar het noorden voortgezetten rooftocht
van de overige leaen van den stam afscheidden.
De Wa tu ta ’s drongen in Unjämwezi door, kwarnen zelfs aan het Victoria Nyanza
en zetten zieh emdelijk m Uganda neder. Hun hoofd Mirambo schijnt een echt
heerscherskarakter te bezitten; Wissmann noemde hem den merkwaardigsten Neger
dien hij ooit ontmoet had in Afrika. De Wa tu ta ’s hebben hun oude kriigsgewoonten
echter nog met afgelegd en rooven dikwijls op eigen hand.
De Wahehe’s zijn aan de Wa tu ta ’s verwant; zij bewonen het bergland Uhehe
tusschen Usagara en het Njassa-meer, en hebben de omliggende streken ook grootendeels
onderworpen.
De Walungu s zijn onechte Zulu’s, die, door hun hoofden gedwongen, een tiidlang
de krygsgewoonten der Watuta s aannamen, hun landbouw vaarwel zeiden en zelfs
w iUi ulte1r,.iJ k ec^ te AVatuta’s werden, die vrees verspreidden onder de naburen.
Na net overhjden van het opperhoofd keerden zij tot hun vroegere levenswijze terug.
Zij namen de oude kleederdracht en wapenen weder aan, doch in menige hut kan
men net oude krijgsschild nog als een antiquiteit bewaard vinden, dat herinnert aan
den tijd van het knjgsmansleven des volks.
Deze Kaffervolken der oostelijke kuststreken hebben door hun krijgszuchtig optreden
en door hun rooftochten de rust der meer vreedzame bevolking van het binnenland
herhaaldehjk verstoord en worden door hen met angst genoemd. Livingstone
verhaalt, dat bij de Makua’s de kinderen bang gemaakt worden door het noemen van
den naam Mafiti. Reeds de vrees alleen is dikwijls in staat, een ganschen stam te
doen besluiten, van woonplaats te veränderen. Dorpen worden daarom meestal in
het dichte woud gebouwd en zijn alleen längs verborgen paden te bereiken, welke
nog door valkuilen beschermd worden. Niet zeiden werden Europeesche reizigers
hier vijandelijk behandeld, omdat zij voor aanvoerders van Watuta-benden werden
gehouden. Vluchtende troepen hebben in hun streven, om veilige woonplaatsen te
verknjgen afgelegen streken bevolkt, die anders niet bewoond zouden zijn. Men kan
bier vruchtbare streken op sommige gedeelten plotseling ontvolkt zien, terwijl
vuurplaatsen, dorpsplekken en akkers op een bewoning tot voor korten tijd wijzen. Deze
ontvolkmg is een bewijs van de vrees voor aanvallen der woeste rooversstammen.
Johnston, Consul-Generaal van Nyassaland, gaf in Maart 1894 nog een verslag van
de toestanden in dat gebied. Voor 1891 werden u it Nyassaland jaarlijks ± 2500
slaven geexporteerd; dit aantal was, volgens Johnston, vervolgens tot 1000 verminderd.
De vreeselijkste slavenjagers waren de Yao’s aan het zuideinde van het meer. Aan
de slavenjacht en den slavenhandel nemen de Arabieren ijverig deel; zij imponeeren
vooral door hun energiek optreden. Velen dezer Arabieren zijn echter van gemengd bloed.
Vrees en onrust beheerschen aldus deze, volksstammen en jagen hen als met
geweldige roeden her- en derwaarts. De rooftochten en oorlogen geven vooral voedsel
voor den slavenhandel. De slaven vormden een aanzienlijk handelsartikel in vele
kuststeden van oostelijk Aequatoriaal-Afrika van Sofala tot Zanzibar. Het volk der
xao’s is de werkzaamste agent der slavenhandelaars. '
Zie hierover ook pagina 152 enz.
H O O F D S T U K XVI .
D E K A F F E R V O L K E N .
IV. De Bechuanen.
De Bechuanen behooren tot de middelste Kafferstammen, gelijk wij reeds zeiden.
Onder de donkere bewoners vindt men geen volkengroep uitgebreider en rijker aan
verschillende stammen dan de Bechuanen. De Bechuanen vormen, zooals nauwkeurige
onderzoekingen van Dr. Fritsch leerden, een verbinding tusschen‘de zuidelijke Bantu-
met de noordelijke Bantu-stammen. Het schijnt, dat de betrekkingen met de
noordelijke streken eerst in betrekkelijk jongen tijd zijn afgebroken. De afscheiding
van de oostelijke Kaffers is echter reeds veel ouder, en zij zijn niet zoo lang als dezen
uitsluitend als bewoners van Zuid-Afrika te beschouwen.
Terwijl de Bechuanen zoow’el van de naburige Zulu’s als van de Ovaherero’s zijn
te onderscheiden, vindt men toch bij de Bechuanen-stammen, hoe ver ook uit
elkander verwijderd, overeenstemmende karakteristieke kenmerken, die een gemeen-
schappelijken naam voor deze stammen rechtvaardigt. Het woord Bechuanen is
gevormd van chuana, d. w. z. op elkander gelijken, met het voorvoegsel van het
meervoud Be, en beteekent a ld u s: menschen, die op elkander gelijken. 1)
Het gebied der Bechuanen strekt zieh u it van de Oranje-rivier als zuidelijke grens
to t de Zambesi in het noorden, terwijl zij het binnenland van het continent bewonen.
In het westen vormt de streek der Kalahari .den overgang van het land der
Bechuanen tot dat der Nama’s. Herhaaldelijk drongen de Bechuanen nog in het
Namaland door, zooals Dove vond, en die tochten bewijzen, dat de ontoegankelijkheid
der Kalahari een fabel is, die geen geloof meer verdient. Ten noorden van 22° Z.Br.
worden de grenzen meer onzeker, doordien in het oosten de Matabelen zieh tusschen
de Bechuanen-stammen hebben ingeschoven, en in het westen om het Ngamimeer-
bekken een gebied van gemengde bevolking wordt aangetroffen, waar Ovaherero’s,
Nama’s en Bechuanen in niet begrensde en gedeeltelijk afwisselend in verschillende
streken wonen. In het algemeen kan men zeggen, dat het meer zelf to t het Bechuanen-
gebied behoort.
Dit uitgestrekte landgebied is zeer dun bevolkt. Een groot gedeelte des lands is
den inboorlingen ontnomen door de Kolonisten. Bo venal geldt dit voor de landen,
welke door de oostelijke Bechuanen bewoond zijn, een volkengroep, die door de
Vaal-rivier en de Boven-Limpopo van die der westelijke Bechuanen is gescheiden.
Hier vindt men de Boeren-republieken (zie pag. 95), terwijl in het oosten de
Basuto’s in het Basutoland nog gedeeltelijk hun zelfstandigheid bewaard hebben
(zie pag. 110).
Naar hun woonplaats zijn de Bechuanen in twee groote geographische afdeelingen
te onderscheiden. De hoofdstammen der westelijke Bechuanen zijn: Batlapin,
Barolong, Bamatlaru, Bamezi, Bawangketsi, Bakhatla, Bakwena, Bamangwato,
Makalaka, Batawana, Makalolo, (bij de Zambesi) en de Balala of Bakalakari,
(Vaalpensen der Boeren). Tot de middelste Bechuanen behooren de Bahurutse
(aan de Limpopo) en de versnipperde Batlokwa (Mantati), die bijna y e r d w e n e n zijn.
l ) .E r bestaan verschillende adeidingen van het woord; de belangrijkste geeft Fritsch. Wij blijven
hier de meest aangenomen schrijfwjjze nog volgen, daar het voorvoegsel als meervoudsvorm aan
onze ooren te ongewoon is.