138 KERKGENOOTSCHAPPEN. ONDERWIJS.
secretaris, Dr. W. J. Leyds, heeft de President hierbij een onmisbaren en betrouwbaren
steun. .
De Republiek heeft geen staand leger in den eigenlijken zin des woords, uitgezonderd
een klein corps berg-artillerie en de politie. De President kan evenwel in tijd van
oproer of oorlog de burgers van elk district op commando oproepen. En in korten
tijd is dan een leger gevormd, wel niet uitmuntend door prächtige uniformen, maar
door bekwame schutterS tot groote daden in Staat. De gebeurtenissen van 1896
hebben hiervan het bewijs geleverd. ..
In economisch opzicht is de Republiek sterk vooruitgegaan door de goudmijnen.
De aanleg van den spoorweg naar de Delagoabaai, door een Nederlandsche maatschappij,
heeft de Republiek met de zee verbonden längs een vveg buiten h e t Britsche gezag.
Deze spoorweg met zijn ambtenaren is een belangrijke steun voor het nationaal
bestuur, zooals tijdens den inval van Jameson aan h e t licht kwam.
* * *
De Grondwet van 1858 nam voor de Transvaal als godsdienst van den Staat aan
„de Nederduitsch Hervormde leer, zooals deze in de jaren 1618—19 door de Synode
te Dordrecht is vastgesteld,” en aldus werd de Nederduitsch Hervormde Kerk er
Staatskerk. Verder zouden er geen Katholieke kerken worden toegelaten en geen
andere Protestantsche dan zoodanige, waarin de hoofdsom van het Christelijk geloof
geleerd wordt, als is opgegeven in den Heidelbergschen Catechismus. Men wilde
aanvankelijk een vrijen, doch zuiver Protestantschen Staat met een Gereformeerde
Staatskerk. De bekleeding van ambten en zelfs het bezit van stemrecht was
afhankelijk van het lidmaatschap der Staatskerk.
De Staatskerk der Republiek is reeds lang opgeheven. Zij kon niet blijven bestaan,
toen er verschil van gevoelen ontstond omtrent een aansluiting bij de Kaapsehe Synode,
of de ontwikkeling eener zelfstandige kerk naar Hollandsch voorbeeld. De Nederduitsch
Hervormde Kerk, in de grondwet bedoeld, ontwikkelde zieh naar laatstgenoemd
voorbeeld; zij bleef buiten het Kaapsehe verband. Doch daarnaast bleef de Nederduitsch
Gereformeerde Kerk bestaan, zooals die, in verband met de Kaapsehe Kerk, door
den Trek was overgeplant.
Daarnaast werd in 1859 nog de Gereformeerde Kerk opgencht. De voortrekkers,
die bezwaar hadden tegen het gebruik der Evangelische Gezangen bij de godsdienst-
oefening, scheidden zieh af van de Herv. Kerk op de wijze, zooals dat m Nederland
met de Christelijke Afgescheidenen geschiedde. Deze afgescheidenen, veelal Doppers
genoemd, stichtten een „Vrije Gemeente overeenkomstig de leer, tucht en dienst der
Vaderen, zooals zieh die te Dordrecht in de jaren 1618 en ’19 hebben geopenbaärd
in hun Nationale Synode.” „ « , , , T .] j
Deze drie kerken: de Nederduitseh-Gereformeerde, de Gereformeerde ende Nederd.
Hervormde Kerken vormen de volkskerken in de Transvaal, waartoe bijna iedere
Boer behoort. Doch daarenboven vindt. men er thans ook andere kerken, welker
ledental door de vele vreemdelingen zeer is toegenomen. Er heerscht volkomen
vrijheid van godsdienst, en aan geen kerk worden voorrechten toegekend.
* * *
Het onderwijs in de Republiek liet langen tijd veel te wenschen over en iS nog
geenszins behoorlijk geregeld. De onrustige toestanden der Republiek, het ver uit
elkander wonen der bevolking, en het ontbreken van geschikte onderwijzers, dit waren
omstandigheden, die ten zeerste de regeling van het onderwijs bemoeielijkten. Daarenboven
kan men niet zeggen, dat het onderwijs er op hoogen prijs werd gesteld.
Toch, hoezeer-ook tegen alles, wat hun geieerd toelijkt, eenig onderwijs wenscht
men er algemeen. De kerk vroeg, dat in den regel niemand tot lidmaat zou worden
aangenomen, die niet kon lezen. Daardoor bepaalde zieh het onderwijs veelal tot het
leeren lezen van den Bijbel en den Catechismus; particulière onderwijzers, die voor
dien tijd bij de Boeren inwoonden, werden met deze taak belast, en als hun arbeid
volbracht was, zöchten zij werk bij anderen. Deze „Boerenschoolmeesters” brachten
niet meer aan dan het noodzakelijkst onderricht.
Dikwijls werd dit gegeven door personen, die niet de minste bevoegdheid daartoe
ONDERWIJS IN TRANSVAAL.
bezaten. De heer Müller verhaalt nog (1890), dat hij op een Boerenplaats ten zuiden
van Pretoria, kennis maakte met een schoolmeester, een ouden, Hollandsehen matroos,
die sedert tal van jaren in Zuid-Afrika gevestigd was. Hij woonde in een zeer klein
huisje, uit slechts een vertrek bestaande, waarin voor niet veel meer plaats was dan
voor een bed, een tafel en een paar stoelen. De bijbel was ook voor hem het eenige
boek, waaruit hij onderwijs gaf. Nederlandsch spreken kon hij niet meer behoorlijk;
hij had dit verleerd.
In de dorpen en de steden is het onderwijs natuurlijk beter; hier werden enkele
seholen opgericht door particulier initiatief.
Tegenwoordig is het schoolwezen geregeld door de wet van 1892, later eenigszins
gewijzigd en uitgebreid. De bepalingen dier w et komen in hoofdzaak op het volgende n e e r:
A. De Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek gaat uit van het beginsel, dat
het de taak der ouders is, om te zorgen voor het onderwijs hunner kinderen,
en beperkt haar bemoeiingen met het schoolwezen:
.1. tot het aanmoedigen en ondersteunen van particulier initiatief (onder-
neming) bij de burgerij door geldelijke bijdragen te r ondersteuning
der seholen;
2. tot het schooltoezicht, voor zoover zij zieh geroepen acht, er voor te
waken, dat haar toekomstige burgers de vereischte Protestantsch-
Christelijke opvoeding ontvangen, en
3. tot het stichten van een inrichting voor Hooger Onderwijs, voomamelijk
te r opleiding van ambtenaren en onderwijzers.
B. Erkennende, dat het leerstellig godsdienst-onderwijs als zoodanig thuis behoort
bij de Kerk en niet bij den Staat, zoo eischt de Regeering slechts, dat
in alle van Regeeringswege ondersteunde seholen het onderwijs in de
verschilfende leervakken worde gegeven:
1. In Protestantsch-Christelijken geest.
2. Waarbij begrepen worde: het openen en sluiten der school met gebed,
het lezen van Gods Woord en de behandeling der Bijbelgeschiedenis
binnen de schooluren.
3. Terwijl het bepaald leerstellig (confessioneel) onderwijs als zoodanig
aan de respectieve Kerkbesturen wordt overgelaten.
Verder. Het lager onderwijs omvat: Bijbelgeschiedenis, lezen, schrijven, rekenen,
en zingen, met inbegrip van Kerkmuziek, de beginselen der Hollandsche
Taalkunde en die der geschiedenis van de Zuid-Afrikaansche Republiek, en
in het laatste leerjaar een vreemde taal, indien door de ouders gewenscht.
Alle onderwijs wordt gegeven in de Hollandsche taal; alfeen bij het onderwijs
in vreemde talen is het den onderwijzer geoorloofd, zieh van die taal te
bedienen, welke hij onderwijst.
Bij speciale vergunning der Regeering kunnen ook seholen gesubsidieerd
worden, waar het onderwijs niet in de Hollandsche taal wordt gegeven.
Wij deelden iets uit de wet op het onderwijs mede, omdat daaruit het karakter
en doel der Republiek blijkt voor de naaste toekomst. Men wil de Transvaal maken
tot een land met de Nederlandsche taal, ook al worden andere talen geduld, wat in
den tegenwoordigen tijd wel noodzakelijk is.
De Zuid-Afrikaansche Republiek is in karakter een Boeren-Republiek in het
Afrikaansche land gebleven, en dit spiegelt zieh nog a f in de hoofdstad. De vrien-
delijke, ruim gebouwde landstad vertoont zoowel inboorlingen als Blanken in haar
straten. De heer J. A. Wormser geeft van zijn reisverhaal (Excelsior Nov. ’96) de
volgende beschrijving van indrukken, aldaar ontvangen. Na het woelige leven der
Kaapstad geschetst te hebben, zegt de heer Wormser: „Te Pretoria ziet mengeheel
andere typen. Rechte Transvalers, breede, groote mannen met donkerbruine gezichten
en lange, zwarte baarden en knevels, boersch of als heeren gekleed, meest allen
met de pijp, een kort, krom, houten „neuswarmertje” in den mond. Dames, zonder
uitzondering zeer goed Europeesch, soms recht elegant gekleed. Koelies, met roode
mutsen, gitzwarte, glanzende, golvende hären, zwarte kneveltjes en kaalgeschoren,