H O O F D S T U K X X V I I I .
VOLKEN IN DEN MIDDEN- EN OOST-SUDAN.
De Fulbe’s of Fellata’s.
Het westelijk gebied van den Sudan was in oude tijden door een groot aantal
kleine staatjes overdekt, welke bij vele niet meer dan dorpsgenootschappen uitmaakten.
Uit deze kwamen reeds vroegtijdig een tweetal aanzienlijlce staten te voorschijn:
in het oosten die der Haussa’s, en in het westen die der Mandingo’s. Tusschen
Mandingo’s en Haussa’s bevond zieh een gebied ¡inet onderscheidene volken en stammen,
onder welke de Tombo’s, Mossi’s, Gurma’s en Sonrhay’s de belangrijkste zijn. De
Mandingo’s verdeelden zieh in een westelijke groep, Mande’s, en een oostelijke
groep, Wangara's, en later onderseheidden zieh bij deze Mohammedaansche en
heidensehe stammen.
Een nieuw Volkselement kwam hier nog bij door de Fulbe’s of Fellata’s, die van het
Senegal-bekken uit den geheelen West-Sudan overstroomden, doch eerst in den
aanvang dezer eeuw staten vormend opträden, en zieh met de door hen onderworpenen
spoedig vermengden. De naam Fulbe of Fula (enkelv. Pullo, Peul) is bij de Mandingo’s
in gebruik; de Haussa’s noemen hen Fellani’s, de Kanuri’s Felläta’s, de Arabieren
Fullau. Deze naam sehijnt te wijzen op de lichtere huidkleur van dit volk.
De Fulbe’s zijn verbreid over drie groote bekkens, die van de Senegal, de Niger
en van het Tsad-meer, een zone, die zieh tusschen 5—19° N. Br. over ongeveer
35 lengtegraden uitstrekt en grooter dan Europa is. Zij zijn het eigenlijke volk van
het Niger-bekken, waar zij de heerschers zijn. In het oosten vindt men hen tot Darfur,
terwijl nog geisoleerde groepen aan de Schari en in Wadai wonen; in het noorden
gaan zij tot Timbuktu. , .
De Fulbe’s komen in dit gebied vermengd en nog irr onvermengden toestand voor.
De zuivere Fulbe’s hebben een roodachtig bruine huidkleur. Toch is het nog minder
de kleur dan wel het slanke, lenige, fijnbeenige, magere, maar toch gespierde lichaam,
dat hen als anthropologisch kenmerk duidelijk van de plompere Negers en gemengde
volken onderscheidt. De lange, smalle, fijne aangezichten vertoonen Kaukasische
trek k en ; de spits van den langen neus is niet naar boven gebogen; het voorhoofd is hoog
en breed, de oogen zijn levendig en vol uitdrukking. Het fijne, zwarte haar is niet
wollig, maar lang en golvend; de schedel is meest van gemiddelde lengte tot
dolichocephaal. „Menige Fulbe zou als buste eerder voor een Hermes dan voor een
Afrikaner gehouden worden” ; „de Fulbe zijn de schoonste en intelligentste der
Afrikaansche stammen” — deze uitdrukkingen van deskundige reizigers bewijzen
volkomen, dat wij hier niet meer de Negers voor ons hebben.
De meerderheid des volks wordt evenwel gevormd door de gemengde Fulbe’s, met
een donkere huidkleur en die door verschillende vermengingen een onbepaald karakter
bezitten. Het is aan alles duidelijk, dat zij onderscheidene elementen in zieh opgenomen
hebben. Bovenal hebben de Fulbe’s zieh vermengd met de Jolof’s, waarbij laatstge-
noemden den meesten invloed op de menging haddän, en hieruit ontstonden de
Törobe’s. Uit een vermenging met de Mandingo’s ontstonden de Tukulör’s aan de
Senegal. De jongste vermenging vormen in het oosten de Fulbe-Haussa’s of P u l-
Haussa’s, die anthropologisch meer naar de Haussa’s overhellen.
De echte Fulbe’s bezitten een scherpzinnig en levendig verstand; zij zijn beschaafd
in manieren en taal, gastvrij, (volgens de meeste reizigers, doch niet volgens allen),
volhardend, om opgevatte plannen ten uitvoer te brengen, gematigd en helder in
hun oordeel. Zij zijn zeer religieus, ernstiger en rüstiger dan de Negers, met meer
energie bezield; ook bezitten zij meer eergevoel. Arbeid en handel staan voor hen
niet bovenaan; zij houden meer van jacht, oorlog en veeteelt. In elke kleine gemeeiite
vindt men scholen, om de kennis van den Koran te verbreiden. Een der belangrijkste
hunner grondbeginselen is: „doe niemand‘aan wat gij niet wenscht, dat een ander u
doet.” De zucht om te heerschen openbaart zieh in al hun handelingen, maar toch
kunnen zij zieh deemoedig toonen, als het geldt, een bepaald doel te bereiken.
Dikwijls ook zijn zij door kastengeest bezield, gierig, diefachtig, arglistig en onver-
draagzaam als verbreiders van den Islam. In politiek opzicht ontbreekt hun het
organisatie-talent. In hun karakter komen zij meer met de woestijnbewoners dan
met de Negers overeen; zij vertoonen o v e r’t geheel een verzwakking van het karakter
der Berbers.
De echte Fulbe’s zijn bijna uitsluitend herders. Kleeding en granen verschaffen zij
zieh door de opbrengst hunner kudden. Eigenaardig is de onderlinge gelijkenis, die
bij hen te bespeuren v a lt; in alle sociale verhoudingen is de Fulbe dezelfde, hetzij
als man der wildernis of op den troon. Het is opmerkelijk, hoeveel inzicht en kennis
zij in politieke en religieuse zaken bezitten; hun organisatie is ingericht volgens de
stammen. Het familieleven is hoogst huiselijk; veelal hebben de Fulbe’s slechts een
vrouw, in geen geval meer dan drie vrouwen. De vrouwen zijn schoon, zeer koket
en hartstochtelijk; met hun groote oogen oefenen zij een schier onweerstaanbare
aantrekkingskracht op de mannen uit. De Fulbe veracht den Neger als een lager
staand wezen en stelt zieh op een lijn met de Europeanen.
De westelijke Fulbestaten zijn in hoofdzaak de volgende: Massina, Segu (beide
sedert de opening der scheepvaart op de Niger in handen der Franschen), Sämory’s
rijk, Kong, Tieba’s rijk, Mossi, Gurma en Borgu. Tusschen deze grootere staten
vindt men nog een groot aantal kleinere staatjes, meer of minder zelfstandig. De
Südan-staten worden van de kust van Guinea gescheiden door een gebied, dat in
den laatsten tijd wel binnen de spheren van Europeeschen invloed getrokken wordt,
doch nog grootendeels onbelcend is.
De staten-complex, aan de Midden-Niger en ten oosten daarvan door de Fellata’s
gegrondvest, worden gewoonlijk de Haussa-staten genoemd. Dezen naam hebben zij
ontvangen naar de Haussa’s, een groot gemengd Negervolk, dat in de onderscheidene
gedeelten verschiffend is samengesteld en over ’t geheel veel Berbersbloed opgenomen
heeft. De Haussa’s vormen het meest typische Sudan-volk, dat in hooge mate de
eigenschap bezit, om aan de volken, waarmede het in aanraking komt, zijn taal en
zeden op te dringen en er eigen elementen in te versmelten. Zoo slorpt de Haussa-
yolken-complex een menigte volken in zieh oj), en er ontwikkelt zieh een levendig
handelsvolk u it deze nieuwe bevolking. Tot die Haussa-staten behooren de rijken
Sökoto, Kano, Adamaua en Gandi.
Het rijk Sökoto omvat een reeks van provincien van verschiffende grootte en
politieke beteekenis. De stad Sökoto ( ± 22,000 inwoners) ligt in den noordwest-hoek
van het rijk ; het is de heilige- en geleerdenstad der Fulbe’s. De stad is in tegenstelling
met de overige Haussa-steden dicht bewoond, doch zonder Symmetrie gebouwd; de
hutten zijn ruw en onzindelijk; het geheel maakt den indruk van armoede, De in
Arabischen stijl gebouwde en door hooge muren omringde gebouwen van den sultan
en de aanzienlijken verkeeren in een treurigen toestand, wijl het hof zieh hier zelden
ophoudt.. De omstreken zijn echter goed bebouwd, men teelt er rijst en uien. Van
de rivieren gaan bevloeiingskanalen u i t : een zeldzaam geval in het Negerland. Sökoto
is geen handelsstad; alle zaken worden te Kano verricht, een stad met 30 ä 40,000
inwoners. De stad ligt te midden van een centrum van honderden kilometers met
zorg bebouwd gebied en heeft zieh daardoor tot een belangrijke plaats ontwikkeld.
De stad heeft 14 poorten; de groote hoofdpoort is bij de 20 meter hoog, en de
muur, die goed onderhouden wordt, heeft een hoogte van 7 ä 8 meter, terwijl binnen
den muur groote terreinen niet met huizen bezet zijn, om bij insluiting als bouwland
te kunnen dienen. In het noorden der stad wonen meest Haussa’s, Arabieren en