2 DE GESLOTENHEID VAN AFRIKA.
Deze toestand veranderde zeer na de ontdekking van den zeeweg naar Indie om
Kaap de Goede Hoop in 1496, toen de handelsroute naar het Oosten längs West-
Afrika liep. Na de* opening van het Kanaal van Suez evenwel is Noord-Afrika opnieuw
in de sfeer der Europeesche belangen gebrächt.
Sedert ongeveer een eeuw werd de Middelländsche Zee weder door Europeanen
overschreden en Europeesche invloed deed zieh gevoelen in Noord-Afrika. Napoleon
voerde het Fransche leger naar Egypte en de Engelsche invloed doet er zieh thans
nog gelden. In Algiers en Tunis wappert de Fransche vlag en woont een aanzienlijke
Fransche bevolking. Aldus zijn de Middelländsche Zeelanden van Afrika aan de
invloeden van het Oosten en van het Noorden blootgesteld geweest: de geographische
ligging heeft e r een vermenging van Oostersche met Europeesche elementen ten gevolge
gehad. Het Oostersche bleef er echter in karakter en zeden door alle tijden de
overhand behouden en ook de natuur des lands vorm t een overgang van Zuid-Europa
to t Afrika. Het eigenüjke Afrika begint eerst ten zuiden van de Sahara, de natuurlijke
scheiding der volken in clit vasteland.
* *
*
De westkust van Afrika, met haar gesloten oeverlijn, zonder diepe inhammen,
begrensd door den uitgestrekten Oceaan, zonder nabijliggende eilanden van beteekenis, zij
was als voorbestemd, om eeuwen lang onbekend te blijven bij de beschaafde wereld.
Yijftien eeuwen onzer jaartelling gingen voorbij, vöördat Europeanen deze kust
in haar geheele lengte hadden leeren kennen. En zelfs tot het begin dezer eeuw
was weinig meer dan de kuststreek door blanken bezocht en op de kaarten geteekend.
De natuur des lands noodigde niet uit, om verder naar binnen door te dringen; de
rivieren, welke hier uitmonden, zijn slechts tot op körten afstand van den mond af
bevaarbaar, om daar, waar zij uit het hoogland naar de kustvlakte afdalen, door onover-
komelijke watervallen een grens te stellen aan het voortdringen der vreemdelingen.
Zoo bleef het binnenland onbekend, onbezocht, en hoewel niet zonder invloed, dan toch
buiten directe aanraking met de Europeesche maatschappij. De invloed van de beschaafde
volken gedurende een drietal eeuwen op West-Afrika is echter geenszins van
dien aard, dat ^ wij daarop roem mögen dragen, want het was de afschuwelijke
slavenhandel, die de rust der natuurvolken van Centraal-Afrika verstoorde en hen
op een vreeselijke wijze in kennis bracht met het Blanke ras.
De oostkust van Afrika werd van Egypte, Arabie en Indie uit vroeger bezocht
en bezat reeds vöör de 16e eeuw een aanzienlijk handelsverkeer met het Oosten.
Doch ook hier was het slechts een verkeer met de kuststreek tot op betrekkelijk
körten afstand in het land; de natuurlijkeiwerkeefs wegen met het binnenland ont-
braken er, evenals in het Westen.
Het werelddeel Afrika vertoont zieh op de kaart als een massieve, bijna geheel
ongelede landoppervlakte, met weinig inhammen en schiereilanden. Vergelijkt men de
oppervlakte der kern van het vasteland met die der eilanden en schiereilanden, dan
vindt men voor Afrika een verhouding als 4,7 :1, terwijl die verhouding voor Europa
2 : 1 en voor Azie 3 : 1 bedraagt. De kustlengte bedraagt niet meer dan ruim 1ß
van die in Europa, cijfers, die het bovengezegde illustreeren.
Door die natuurlijke afsluiting bleef Afrika voor het grootste gedeelte een werelddeel
op zichzelf, met eigen beschaving en ontwikkeling. Oorspronkelijke vormen, eigen
toestanden en levenswijzen hebben zieh bij de bevolking van dit werelddeel tot op
onzen tijd staande gehouden. Het gemis van aanraking met de zee, het ontbreken
van vreedzaam verkeer met de buitenwereld en van de Volkeren onderling was echter
mede een der oorzaken, waardoor in eigenlijk Afrika de ontwikkeling van een groot,
beschaafd volk niet kon plaats hebben.
Wanneer wij Afrika naar de geographische ligging met de overige werelddeelen
vergelijken, valt onmiddellijk in het oog, dat het meer dan eenig ander werelddeel in de
heete luehtstreek ligt. Het noordelijkste punt, kaap Blaneo, ligt op 37° N.Br. en het
zuidelijkste punt, de Naaldkaap, op 35° Z.Br. Ongeveer 4/s van het werelddeel behoort
tot de heete en slechts '/s tot de subtropische of gematigde zone.
KLIMAAT EN HOOGTE. 3
De ligging in dit heete klimaat, waar warme kleeding overdaad i s ; wäar de mensch
schier geen woning of kleeding behoeft, doch in de vrije natuur le e ft; waar geen winter
heerscht, maar in vele gedeelten de aarde zonder arbeid het noodige voedsel aanbiedt,
zij maakt, dat de bewoners er niet to t inspanning en aanhoudenden arbeid voor het
levensbestaan genoodzaakt worden. Die omstandigheid iS ongetwijfeld van grooten
invloed geweest op de ontwikkeling der bewoners van dit werelddeel. De hooge
temperatuur werkt op den duur verslappend, ontzenuwend op de menigte, en waar op
die wijze de individueele volkskracht verloren gaat, zijn overheersching van enkelen,
slavernij en despotisme de maatschappelijke gevolgen. De bevolking van Afrika levert
ons hiervan de duidelijkste bewijzen. Het werelddeel was zoowel door het klimaat
als door zijn ligging en kusten voorbestemd tot een verblijfplaats van onbeschaafde
volken, tot een gebied, dat lang onbekend moest blijven voor de beschaafde wereld.
Wij wezen er reeds op, dat de watervallen der rivieren op niet grooten afstand
van den mond den toegang tot het binnenland van dit werelddeel belemmerd hebben.
Deze natuurlijke omstandigheid had ten gevolge, dat de stammen, die nabij de kusten
woonden, de produkten van het binnenland als tusschenhandelaars naar zee voerden.
In die rol wilden deze stammen zieh natuurlijk handhaven, en Livingstone wijst er
terecht op, dat ook hierin een oorzaak ligt, waardoor de bevolking van het binnenland
steeds werd buitengesloten van het verkeer met Europeanen.
% * *
Slaan wij thans een blik op de bodemgesteldheid van het binnenland. Even
eenvormig en weinig afwisselend als de omtrek van Afrika vertoont zieh ook de bodem.
Uitgehreide, veel vertakte bergstelsels vindt men er evenmin als uitgestrekte laagvlakten.
De afwisseling van bergland en laagland, die in Europa, Azie en Amerika aanleiding
geeft tot het ontstaan van schilderachtige landschappen met rijke verscheidenheid van
voortbrengselen en toestanden, vindt men in Afrika niet.
In het algemeen gesproken kan men Afrika een grpote hoogvlakte noemen, die
zieh gemiddeld ongeveer 670 M. hoog boven de oppervlakte van den oceaan verheft.
. Het is een reusachtig plateau, dat in den geologischen voortijd is blijven staan, toen
de omliggende gedeelten der aardkorst wegzonken en in zeeen veranderden, en waarop
slechts enkele bergstelsels ontstonden.
Bij het hoogland van Afrika kan men nog twee trappen van verschillende hoogte
unterscheiden: een lager noordelijk en een hooger zuidelijk deel. De grens tusschen
beide deelen is niet juist aan te wijzen, maar moet gezöcht worden ongeveer längs
de rivieren de Benue en de Sjari, een overgangsterrein tusschen Noord en Zuid.
Ten Zuiden van deze lijn ligt het Hoogland va n Zuid-Afrika, een uitgebreide
landoppervlakte van plateaux en tafellanden, welke door betrekkelijk läge bergketens
gescheiden worden. De gemiddelde hoogte bedraagt ongeveer 1000 M. Een eigenaardig
verschijnsel in Zuid-Afrika zijn de randgebergten, d. i. de bergketens aan de randen
van het hoogland, die op eenigen afstand met de kust parallel loopen, van het binnenland
zieh weinig verhelfen, doch naar de kust steil afdalen. De rivieren u it het binnenland,
als de Kongo, Oranje-rivier, Limpopo, Zambezi e. a., moeten door deze randgebergten
een weg banen naar de smalle kustvlakte, wat de oorzaak is van de reeds genoemde
watervallen en schietstroomen. De randgebergten der oost- en westkust naderen
elkander in het zuiden en vormen daar de naar zee af hellende terrassen der Kaapkolonie.
Noord-Afrika is over ’t geheel lager, doch verheft zieh in enkele deelen tot aanzienlijke
hoogten. Naar de gesteldheid der terreinen kan men hier de volgende deelen onderscheiden.
Het Atlasgebergte is een stelsel van bergketens längs de noord-westkust, die het
eenige vouwingsgebergte van dit werelddeel uitmaken. De Sahara bestaat uit een uitge-
breid woestijnplateau met een rijke afwisseling van dorre hoogvlakten, gebergten en inzin-
kingen. De gemiddelde hoogte beloopt 200—600 M. Naar het zuiden gaat de Sahara in het
plateau van den Sudan over, dat in het westen als Hoog-Sudan door den Atlantischen
Oceaan begrensd wordt. Ten oosten van de Nijl verheft zieh het bergland va n
Abessinie, een alpenland met steile tafelbergen en hoogvlakten, dat de meeste afwis-
seliDg van vormen vertoont en in eenige toppen een hoogte van den Mont-Blanc bereikt.