41 i JODEN IN DE SAHARA. OUDE EN JÜNGERE JODEN-KOLONIEN.
die onder de Tuareg’s in de woestijn Adgag leven, werkelijk van Joodsehe afkomst
zijn. Zij zijn blank van huidkleur, hebben een schoone gelaatsuitdrukking, leven in
tenten en drijven veeteelt. De Tuareg’s houden hen in een soort van afhankelijkheid;
zij betalen • belastingen en moeten in den oorlog voorop mareheeren. Naar het
uiterlijke hebben zij zieh thans bij den Islam aangesloten, zij roepen Mohammed
aan, doeh handelen niet- naar de voorschriften van den Koran en volbrengen geen
gebeden. Volgens overlevering en lichaamsvorm zouden zij van Joodsehe afkomst
zijn; vermenging met de Tuareg’s heeft niet plaats. Of deze meening volkomen
juist is, mo e tn o g nader beslist worden.
De .Joden leven in Noord-Afrika als vreemdelingen, als gasten. Zij hebben de
spreektaal aangenomen van de volken, waaronder zij leven; onder de Berbers
spreken zij hun taal, doeh meest het Arabisch, dat zij met Hebreeuwsche letters schrijven.
Tegenover de oude Joodsehe kolonisten in Noord-Afrika staan de jongere, in Marokko
en West-Algiers de Spaansche, in Oost-Algiers, Tunis en Tripolis Livorneser Joden,
Gurni genoemd. De jongere kolonisten zijn gedeeltelijk door de Joden-vervolgingen
in Spanje en Portugal naar Afrika geVlucht en spreken ook nog de Spaansche taal,
wat het land van oorsprong aanwijst. Evenals de ouderen, hebben ook de jongeren
klfeeding, zeden en taal van het nieuwe vaderland overgenomen. De laatsten
zijn in hun beschouwingen vrijzinniger dan de eersten, die streng naar de wetten van
den Talmud leven en zieh hevig verzetten tegen de Westersche beschaving.
De kleeding der Joden is meest de Oostersche en komt in vele opzichten met die
der Arabieren overeen, doeh wordt door snit en kleur er van onderscheiden.
Voor de Europeanen, die met de Arabieren in Noord-Afrika niet bekend zijn,
Vormen de Joden een bemiddelend elejnent.
Van de noordelijke kustlanden dringen de Joden ook reeds dieper in het binnenland
door. Heuglen ontdekte Algiersehe Joden reeds in Chartum, en Timbuktu, zoo zelden
door Europeanen bezocht, werd reeds in 1859 door een kleine Joodsehe gemeente,
uit Marokko afkomstig, bewoond.
sj: * *
Door hun taalkennis, die zij zonder veel moeite praktisch weten te verwerven,
kunnen zij gemakkelijk met alle volken omgaan.
In den handel zijn de Joden opk in Afrika uiterst bekwaam; zij weten maat en
gewicht zeer tot hun voordeel te gebruiken.
De rijke Joden, die zieh meestal de beseherming van eenige Europeesche mogend-
heden verworven hebben, drijven woeker op groote schaal, terwijl zij in Livorno,
Genua, Marseille en Malaga gewoonlijk bloedverwanten hebben, die daar hun
belangen behartigen.
De Joden in Noord-Afrika wijdeh zieh ook. dikwijls aan handwerken, meer dan
dit met hun Europeesche broeders het geval is.
De Joodsehe gempenten sluiten zieh in Afrika nauw aaneen en vormen daardoor
een vaste phalanx tegen de ofnringende volken. Een bijna onbeperkte macht bezitten
de rabbijnen over de leden hunner Synagoge; zij rechten en straffen, zij zorgen voor
de armen. Een Jood zal hier niet in nood en eilende verkeeren; de gemeente vormt
een vasten stejan.
Ook het familieleVen der Afrikaansche Joden is door hun geisoleerde verhouding
to t anderen zeer innig. Ondanks vele afstootende eigenschappen is de Noord-
Afrikaansche Jood een liefhebbend echtgenoot en vader. Wel is veelwijverij bij hen
geoorloofd, doeh zij maken er zelden gebruik van. Gewoonlijk vindt het huwelijk
reeds plaats op vroegen leeftijd, de jongens 16—18 jaar, en de meisjes 12—14 jaar,
somtijds nog vroeger. Het liefst wordt een huwelijk met een bloedverwant gesloten,
om het vermögen der familie niet te versnipperen.
Het standpunt der vrouw is bij deze Joden veel hooger, vrijer en waardiger dan
bij de Arabieren. De Joodsehe vrouw bestuurt de huishouding, leidt de opvoeding
der kinderen, kan zieh vrij op straat bewegen, behoeft niet gesluierd te gaan, en
kan zonder begeleiding van den man bij bevriende familien bezoeken afleggen.
De zedelijkheid laat nogal te wenschen over, en ook hier, evenals overal, in de
groote steden meer dan in de kleine en op het platteland.
KLEEDING. HUWELIJK. LITTERATUUR.
De kleeding der Jodinnen in de kuststeden komt meestal met die der Europeanen
overeen. Toch hebben zij hun kostbare, rijk versierde nationale kleeding. Buiten-
gewone sommen worden soms uitgegeven voor de kleedihg der Jodinnen, waarvan
de hoofdstof uit fluweel en zijde bestaat, welke op verkwistende wijze met goud
zijn geborduurd.
De Jodinnen u it den middenstand kleeden zieh meest op Europeesche wijze, die
der ärmeren trekken aan wat zij bezitten. Bij de bruiloft draagt de bruid, van
welken stand zij ook möge zijn, het nationaal kostuum, dat bij de verschillende
klassen natuurlijk in rijkdom afwisselt.
De bruiloftstijd duurt, al naar den stand der rijkdom, een to t twee weken. Op
elken dag komen vrienden en vriendinnen, genoodigde gasten en bekenden in het
huis der bruid, waar lekker gegeten en Veel gepraat wordt', terwijl . Joodsehe
muzikanten onder de veranda nu weer levendige, dan melancholische wijzen doen
hooren. De bruid zit in haar bruidsgewaad, op een soort tribune, met nedergeslagen
oogen en zwijgend, door de bruidsmeisjes omringd. Des avonds wordt zij feestelijk
naar het bruidsbed geleid. Vöör het huwelijk wordt aan de deur nog een kruik
met graan stuk _geslagen en gestrooid, een symbolische handeling, waarmede het
echtpaar rijken kinderzegen wordt toegewenscht.
Over ’t geheel staat de ontwikkeling des volks niet hoog, en een gevolg hiervan is,
dat bijgeloof er welig wortel schoot. Talrijke voorbeelden zijn daarvoor te geven;
wij willen hierbij echter niet stilstaan. In de groote steden evenwel, waar de Joden
meer en meer in den kring der Europeesche beschaving komen, neemt bij de
aanzienlijken ook de ontwikkeling vooftdurend toe. Langzamerhand gaan zij een
toestand tegemoet, dat zij zieh in vele opzichten bij hun Europeesche stamgenooten
aansluiten. Alleen in het binnenland blijven oude toestanden beter bewaard.
LITTERATUUR.
R u d o l f F it z n e r . Die. Juden in Nordafrika (Globus L X I I , 1892).
D r . H u b e r t J a n s e n . Mittheilungen über die Juden in Marokko. Nach eigener
Anschauung (Globus. LXXI, 1897).
R ich a rd A n d r e e . Zur Volkskunde der Juden. Bielefeld 1881.