„Mijne leeuwin 1
Zijt gij ängstig, dat ik u beheksen zal?
Gij melkt de koe met zachte hand.
Bijt mij (d. i. kus mij),
Giet voor mij (melk in),-
Mijne leeuwin!
Gij dochter eens grooten mans.”
Sentimenteel klinkt het ge-
improviseerde lied, waarin een
vrouw bezongen wordt:
„Ik smeek ei’ om, doodt mijne
antilope niet, mijne lievelings-
antilope,
Mijne antilope is arm, mijne
antilope is eene weeze.”
Zoowel als gevoel spreekt er
ook spot u it de liederen, die
der vrouw gewijd zijn, of den
man in zijn betrekking tot de
vrouw schetsen, wanneer daar-
toe reden bestaat. Als een oude
Hottentot een jonge vrouw vrijt,
wordt dit oude motief van den
humor ook in de kraal der
Hottentotten vruehtbaar ge-
maakt, en de vriendinnen der
jonge vrouw zingen een lied
van- „den ouderdom, die niet
voor dwaasheid bewaart” : „De
geiris (eerste vrouw) is heen-
gegaan; zijn eenige gedachte is
de aris (tweede vrouw); hm,
wij moeten het zeggen: ouderdom
bewaart niemand er voor,
zieh tot een dwaas te maken!”
Als wij weten, dat de Hotten-
totsche vrouw een hoofd in
’t bijzijn dürft toe te zingen,
„dat hij een hongerige hyena,
een spitsbo'ef van een jakhals
is,” dan blijkt daaruit een be-
trekkelijk groote vrijheid der
vrouwen. 1 )
Bij de geboorte wordt de
moeder in den regel bijgestaan door een oudere vrouw, die hier met eenige kennis
van zaken optreedt. De man verlaat de hut en keert niet terug, voor degebeurtenis
is afgeloopen. Bij de geboorte van een dood kind heerscht er treurigheid en slacht
de man twee schapen, die hij ten beste geeft. Bij de geboorte'van een jongen slacht
een welgestelde Hottentot eenige runderen, is het een meisje, dan slacht hij slechts
schapen of niets. De jonggeborene wordt eerst met koemest ingesmeerd, daarna met
vet gezalfd en met buchu bestrooid, alles met het doel, het kind lenig en krachtig te
1) Zie: Globns LXX pag. 176.
maken. Mari en vrouw moeten zieh na afloop van het kraambed met koemest, vet
en buchu reinigen. Kranke en zwakke kinderen moeten te vondeling gelegd worden.
Het baren heeft bij de vrouwen meestal zeer gemakkelijk plaats, schreef Theoph.
Hahn op een desbetreffende vraag aan Ploss. Dikwijls komt het voor, dat het geheel
zonder bijstand geschiedt en kort daama verricht de vrouw als gewoonlijk den
arbeid weder, alsof er niets gebeurd was. „Een vrouw onder de Nama-Hottentotten
gevoelde barensweeen,” zegt de schrijver, „en was geheel zonder bijstand te
huis. Zij joeg eenvoudig een achtergebleven rund van zijp legerplaats op, legde zieh
in dit eenigszins warme bed op den grond neder en de bevalling had hier spoedig
plaats. Reeds dienzelfden avond. zat de moeder, alsof er niets gebeurd wäre, rookend
en babbelend aan het vuur.”
De kleine wordt door. de moeder op den rü g gedragen in een lamsvel, welks
achterpooten haar om het lijf en welks voorpooten haar om den hals gebonden zijn.
Hierin zorgvuldig beschut brengt de kleine de eerste maanden des levens door. Het
kind behoeft in den regel om het zuigen aan de borst niet uit zijn schuilplaats te
worden genomen, daar de moeder weldra in staat is het kind de borst onder * den
arm door te geven. Als klauwen slaat de kleine de handen om de borsten en perst
ze uit als een citroen. De vetstuit van achter (zie pag. 62) is een omstandigheid,
welke het dragen van h e t kind zeer vergemakkelijkt; het rust hierop als het wäre.
Ten onrechte meenen enkelen, dat den kinderen geen naam gegeven wordt: jongens
ontvangen veelal diernamen, als Hacqua (paard), Gamman (leeuw) en dergelijke.
Zoodra de kinderen worden vrijgelaten, wordt de huid met boter of buchuzalf
ingewreven, om haar tegen de zonnestralen bestand te makeri. Als zij aan een bron
of rivier wonen, wordt de huid des avonds weer gewasseheri; daar dit echter op vele
plaatsen niet geschieden kan, wordt de huid meer en meer met vuil overdekt en
vormt zieh een stofkorst op het lichaam, welke den kleine meer op een geschoren
baviaan dan op een mensch doet gelijken. Het leven in de vrije natuur, het loopen
en springen naar hartelust, oefent spoedig hun jeugdige krachten.-
Tusschen het 8e of 9« jaar en den leeftijd der manbaarheid wordt den knapen de
linker teelbal uitgesneden, waardoor de jongeling in den kring der huwbare mannen
treedt. Enkelen meenen, dat dit gebruik voortkomt uit een vrees der Hottentotsche
vrouwen voor tweelingen. Volgens Kolbe wordt die operatie met feestelijkheden en
ceremonien gevierd. Verschillende voorschriften en gewoonten heeft de man thans te
volgen; het uitzuigen der geiten, dat hij als jongen deed, mag voortaan niet meer
door hem geschieden.
Ook is het opmerkelijk, dat velen kinderen een lid van den vinger wordt afgenomen;
men hecht hieraan bijgeloovige waarde.
De ouders behandelen hun kinderen goed, zelfs teeder ; ook de kinderen gedragen
zieh tegenover door ouderdom verzwakte ouders niet zoo ruw, als wel eens verhaald is.
Voorbeelden zijn er, dat kinderen het aandenken der ouders hoog in eere hielden.
Ook aan de begrafenis der ouders wordt door de kinderen veel zorg ten koste gelegd.
Als de laatste adern wordt uitgeblazen, barsten al de aanwezigen in weeklagen uit,
en zoodra dit heeft opgehouden, slacht de zoon eerst een hok, om met diens bloed
het lijk te bestrijken. Daarna wordt het lijk in met riemen samengebonden matten
en veilen gehuld. Het graf wordt gegraven als bij ons, doch in de lengte wordt een
nis aangebracht, die de eigenlijke rustplaats der dooden is en waarin het lijk door
blad Stelen, twijgwerk enz. wordt afgesloten. Het graf wordt door steenen bedekt, om
de hyena’s van het lijk te houden. Op de graven werpen de voorbijgangers steenen
te r herinnering aan den doode. De zorg voor de begrafenis, de ceremonien, daarmede
gepaard, alles wijst er op, dat de gedachte aan een voortleven na den dood bij hen
in kiem moet aanwezig zijn.
* *
De Hottentotten zijn hoofdzakelijk veehouders, hoewel zij niet uitsluitend als een
herdersvolk beschouwd moeten worden, maar een overgangsvorm tusschen jagers en
herders uitmaken. Het jagersleven schijnt van oude dagteekening te zijn en staat
op lagen tr a p ; het herdersleven is jonger en hooger ontwikkeld. Tijdens de vestiging
der Kaapkolonie bezaten zij reeds aanzienlijlce kudden, en de eerste kolonisten ruil