180 CHAKA EN ZIJN VROUWEN. DINGAAN.
de leden van zijn huisgezin voorkomen. Men verhaalt, dat hij zijn liefste vrouw liet
dooden, toen hij vernam, dat zij een zoon gebaard had, die buiten de grenzen van
het Zulu-rijk werd opgevoed. Als hij sommigen zijner vrouwen niet langer begeerde,
was het zijn gewoonte, die uit te deelen onder zijn gunstelingen, terwijl de open
gevallen plaats weder werd aangevuld door gevangenen.
Chaka heeft de Zulu’s door zijn krijgsdaden tot macht gevoerd; dit is de eenige
REG RA F EN IS VAN D E M OEDER VAN CHAKA.
roem, dien men hem kan toekennen. Sedert waren de Zulu’s de meest in het oog
vallende Kafferstam. Doeh hij zelf moest vallen als het offer van verraad. In
September 1828 werd Chaka door twee zijner broeders vermoord en een van dezen,
Bingaan, werd zijn opvolger.
De toestanden in Oost-Afrika verbeterden hiermede nog niet. Dingaan trad in de
voetstappen zijns broeders en bevocht in de eerste plaats het eenig overgebleven
volk binnen zijn bereik, nl. de Swazi’s, die zich echter in hun natuurlijke sterkten
VERWOESTING VAN MOSELEKATSE IN TRANSVAAL. 181
op het ' randgébergte wisten -staande te houden, evenals zij er Chaka hadden
getrotseerd.
Doch ook op verder afstand trokken zijn legers en elders bleef de . volkenbeweging
nog voortduren, door de vlucht voor de Soldaten van Chaka in ’t leven geroepen. De
stam der Agóni werd uit het noorden van Zululand verdreven, vertrok eerst naar
dé Sabi-rivier, doch werd van hier door de alles verwoestende benden van Manikusa
naar het Nyassa-meer verdrongen, waar zij nog wonen. De troepen van Manikusa
moordden de Portugeesche staties u it en zijn stam, de Abagaza, bleef in het bezit
van een stuk lands ten noorden der Delagoa-baai.
* * *
Thans moeten wij melding maken van een andere krijgsmacht, eveneens door den
Zulu-koning in beweging gebracht. Wij hebben het oog op Mosélekatse, een opper-
hoofd, niet minder berucht dan Chaka. De vader van Moselekatse was een onafhan-
kelijk opperhoofd geweest, doch had, toen hij zag, dat hij den strijd tegen de Zulu’s
niet met succes kon voeren, verzocht, in den Zulu-stam te mögen worden opgenomen.
Dit werd hem toegestaan en na zijn dood was de zoon, Moselekatse, een gunsteling
vàn Chaka, die hem tot hoofd van een aanzienlijke legerafdeeling aanstelde.
Toen echter in 1817 Moselekatse bij de overwinning van een stam den buit niet
aan Chaka zond, werd deze vertoornd. Hij zond een leger uit, met bevel, om
Moselekatse' niet zijn volgelingen te r dood te brengen.
Moselekatse vernam nog tijdig het hem dreigend gevaar en trok met zijn troepen
over de bergen naar het midden der tegenwoordige Transvaal. De talrijke bevolking
van dit land, van den Bechuanen-stam, zag met schrik de mächtige krijgsbenden van
Moselekatse, welke zij Matabelen noemden. Moselekatse begon het land met zijn
benden af te stroopen en de bevolking te verdelgen. Door de inlijving van jongelingen
in zijn leger was dit misschien 15 à 20,000 manschappen sterk. In het midden des
lands bouwde hij een militaire kraal naar het model der Zulu’s. Van hier uit
ondernam hij zijn tochten in alle richtingen, de ongelukkige bewoners met dood en
verderf bedreigend. De stammen in de noordelijke Transvaal waren weldra alle
min of meer vernietigd of beroofd, en die in het westen, als de Bakwena’s, Bang-
wekatse’s, Bahurutsi’s en Barolong’s wisten in de dorre landen längs de Kalahari
nog een schuilplaats te vinden, voor zoover zij niet gedood werden. Daar vindt men
nog de overblijfselen van die volken. Ih de water-arme Kalahari konden de Matabelen
hen niet volgen, daar dezen niet met de waterplekken bekend waren.
Alleen de zwakke stam der Batlapins, van de zuidelijke Bechuana’s, liet Moselekatse
u it eerbied voor den zendeling, Dr. Moffat, met rust. Voor dezen Blanke, die er
zendeling was, had Moselekatse een soort van ontzag. Maar Moffat getuigt van hem,
„dat zijn loopbaan van het oogenblik van den opstand een oneindigen catalogus van
misdaden vormt.” — „Die zich tegen hem verzetten en zich niet wilden vernederen,
zijn honden te wezen, werden vermoord. De jongelingen, die hij gevangen nam, liet
hij volgens zijn eigen taktiek in de krijgskunst onderwijzen, zoodat het grootste deel
van zijn leger u it vreemdelingen bestond,1 doch zijn aanvoerders en edelen waren
van Zulu-afkomst.” De landstreek der Magaliesbergen in het distrikt Marico, vroeger
dicht bevolkt, zegt Moffat, had toen slechts ruinen van steden; waar- eenmaal
duizenden leefden in vruchtbare valleien, woonde thaps het wilde gedierte. „De
verdelgende invallen der Mantantis en der Matabelen hebben het roofdier in het
onbetwist bezit gesteld van de vruchtbare dalen. De leeuw, van menschenvleesch
verzadigd, liep zonder vreeze rond.” 1) En van het Rustenburgsche zegt de schrijver:
„Menig uur heb ik, in gedachten verzonken, tusschen de tooneelen van verwoesting
mij verplaatst in den tijd, toen in deze verwoeste woönplaatsen leven en gejuich
weérkloiiken. En th a n s .. . niets is overgebleven dan ingevallen muren en steenhoopen,
vuilnis en menschenschedels dooreen gemengd. Die woningen zijn nu de verblijf-
plaatsen van slangen en roofdieren,” enz.
Moselekatse had zijn zetel in 1836 bij de Magaliesbergen en de tegenwoordige
Transvaal. Dàar was hij voor zijn volk een despoot in den waren zin des woords,
1) R. Moffat, Missionary Labours in Southern Africa, 1842. Ook in h e t Nederlandsch vertaald, 1849.