Nog een enkel woord over de gynaekocratie of vrouwenheerschappij. De staatsin-
nchtmg met vrouwenheerschappij komt in Centraal-Afrika bij versehillende volken
van de west- naar de oostkust voor, maar bij geen volk is zij zoo ontwikkeld en
levenskrachtig als bij de Lundas. Sporen er van vindt men bij de Wahuma’s en
bij de Galla s, hoewei bij de herdersvolken de gynaekocratie uiterst zeldzaam is. In
unjoro ontvimgt de konmgm-moeder evenveel, zoo niet meer eerbiedsbetuiging dan
de konmgy zij bewoont een eigen stad, heeft ministers, beambten, en bovenal groote
kudden. Bij oorlog wordt zij eerst in veiligheid gebracht, daar het gevangen nemen
der konmgm-moeder den konmg zou berooven van het aanzien bij zijn onderdanen.
Zoo hebben bij tal van Negervorsten, zelfs waar de vrouw openlijk half als slavin
behandeld wordt, toch de hoofdvrouwen van den koning een grooten intiemen invloed.
Bijna elke konmg heeft een vrouwelijken geheimraad, zonder wiens oordeel niets
wordt uitgevoerd.
De echte gynaekocratie vindt men bij landbouwende stammen. Het herdersleven
maakt den man tot krijgsman en overwinnend opperhoofd. Doch in de tropische
andbouwstreken met Neger-bewoners, waar de vrouw bovenal den arbeid verricht
komt de man licht tot verwijfdheid, verslapping en ontaarding. De gevolgen kunnen
met uitbiijven. De vrouwen, gewend aan den arbeid, gevoelen zieh weldra krachtiger
T i'1, (' e , slecht georgamseerde rijken is een enkele politieke windvlaag dikwiils in
Staat het kaartenhuis te doen ineenstorten. En zoodra de vfouw tot het besef harer
meerderheid kwam, zoodra de hoogachting of vrees voor den man niet meer aanwezig
was, plaatste zieh dan met zelden een kloeke vrouw aan het hoofd der beweging Zoo
ontstond bij welslagen van de revolutie de gynaekocratie.
LITTEBATUUR OVER HET LUNDA-RIJK.
Monteiro ET Gamitto. 0 Muata Cazembe e os povos Maraves. Lissabon, 1854.
Joachim Rodriguez Graqa. Reise nach Muata ya-Nvo in Inner-Afrika 1843.
Ladislaus Magyar. Reisen in Süd-Afrika, 1849—1857 (Peterm. Mitt. I860) '
Dr. Paul P ogge. Im Reiche der Muata Yamvo, Berlijn, 1880. ’
Dr M. Büchner. Das Reich des Muatiamvo und seine Nachbarländer (Deutsche
Geogr. Blatter, 1883). v
B. L. Cameron. Across Africa, 1876.
OVER HET FETISCHISME.
Fr. Schulze. Der Fetischismus, 1871.
R o s k o f f . Das Religionswesen der niedersten Naturvölker, 1880.
Baudin. Fetischisme et fetischeurs. Lyon, 1884.
Bohner. Ist der Fetischismus die ursprüngliche Religion der Neger (Evangelischls
Missions Magazin, 1888). f ' 6
H O O F D S T U K XXI .
VOLKEN VAN OOST-AFRIKA MET VASTE WOONPLAATSEN.
I. Stammen aan het Nyassa-meer en de Beneden-Zambesi.
De landbouwende volken op het hoogland van Oost-Afrika worden door eenheid
van afkomst en een bijna gelijksoortige geschiedenis en levensomstandigheden tot
een groote groep vereenigd. De geographische ligging hunner woonplaats en de
natuurlijke gesteldheid des lands zijn belangrijke factoren geweest, om het noodlot,
dat deze volken trof, te voltooien. Van het zuiden werden zij door de Kaffer-volken
bestookt.; van het noorden waren Hamietische herdersvolken hun mächtige vijanden,
en van het oosten drongen Arabische slavenhandelaars en hun handlangere de
woonplaatsen der gezeten en meer rüstige landbouwers binnen, roovend en mede-
voerend hun goed en bloed. Daardoor waren de voorwaarden voor een rüstige
ontwikkeling aan deze landbouwers ontzegd, en dat zij bij den passieven weerständ,
dien zij boden aan de machten, waardoor zij onderdrukt werden, niet geheel te
gronde gingen, bewijst de taaiheid van het Negerras in den strijd om het bestaan.
Wij kunnen de volken, welke .wij thans op het oog hebben, in ’t algemeen in
twee hoofdgroepen indeelen, nl. in de stammen van het Nyassa-meer en de Beneden-
Zambesi, en in de stammen tusschen de oostkust en de groote meren. Al deze
volken bebben een kleederdracht van boombast, naast de inlandsche katoenen stoffen
in het zuiden en in Unjamwezi, terwijl verder huiden en van buiten ingevoerde
stoffen in gebruik zijn.
* *
Van de volken, welke wij thans beschrijven en die zieh bovenal door den landbouw
van de overige Zambesi-volken en van de Kaffers onderscheiden, wonen de Tonga’s
het verst naar het zuiden. Zij worden gevonden in Gazaland (in de Portugeesche
bezitting Louremjo Marquez). De nabijheid van de Zulu-Kaffers had echter ten gevolge,
dat zij met dit krijgshaftige volk weldra in aanraking kwamen. Hun vreedzame
natuur was oorzaak, dat zij spoedig aan de Zulu’s onderworpen werden. Bovenal
zullen de kudden uitmuntend vee, die de Tonga’s bezaten, de Zulu’s gelokt hebben.
De Tonga’s leiden sedert een 60-tal jaren een treurig, onderworpen leven, verarmd
en vernietigd als stammen. Sommigen hunner hebben thans hondenteelt in plaats
van runderteelt. Dat de Tonga’s met de noordelijker wonende landbouwers in stam-
verwantschap staan, blijkt hieruit, dat zij kleeding van boombast hebben, welke men
niet anders in het zuiden aantreft, terwijl bij de landbouwende volken die kleeding
eveneens wordt aangetroffen. Deze dracht en ook de taal wijst op verwantschap
met het noordelijker wonende volk der Manganja’s.
* * *
De Manganja’s of Wanyassa’s zijn het belangrijkste volk aan den zuid- en westoever
van het Nyassa-meer. Zij bestaan u it onderscheidene stammen, als de Maravi’s,
Marimba’s, Matsjewa’s e. a. De Manganja’s hebben hun politieke macht en den
bloei van hun landbouw verloren door de veroveringstochten der Zulu’s (hier
Masitu’s). In vroeger tijd, onder de regeering van hun mächtig opperhoofd Undi,
was een groot gebied tot een rijk vereenigd. Volgens de overlevering zijn zij uit
het noorden afkomstig, iets, waarop ook de naam van den stam der Maravi’s wijst,
AFRIKA. 1 9