wapen een aanzienlijke ruimte. Als dit met zooveel kracht geworpen wapen met
het lichaam van den vijand in aanraking komt, kan men er zeker van zijn, dat
deze, zoo met op d e -plaats gedood, dan toch in elk geval buiten staat van gevecht
gesteld wordt.
De speren der Bongo’s bezitten vreeselijke weerhaken, terwijl die der Niam-Niam’s,
met eenvoudige spitsen, aan die der Zulu’s herinneren. Boog en pijl dezer volken
komen met die der Djur’s overeen; de bogen zijn dikwijls met ijzeren platen
versterkt. Zij hebben ook een zorgvuldig bewerkt, eigenaardig gevlochten schild.
Sommigen hebben uit vast hout gesneden Schilden: lang en smal, aan de uiteinden
spits uitloopend en in het midden voorzien van een holte, groot genoeg, om er de
hand in te steken, terwijl men een stuk hout heeft overgelaten, om voor handvatsel
te dienen. Dit schild wordt in de linkerhand gedragen en dient, terwijl het snel
wordt gedraaid, om de pijlen van den vijand af te weren.
De Niam-Niam’s zijn van nature een woest, oorlogszuchtig volk; zij doen invallen
op het gebied der omringende stammen
en voeren hun kinderen in sla-
vernij mede. Dientengevolge zijn zij
zeer gevreesd in den omtrek.
* * *
Menschen-eterij is in dit gebied
verbreid, doch komt geenszins overal
voor. De Niam-Niam’s, Mangbattu’s,
de bewoners längs de Ubangi en van
Mongala, de Bangala’s en de Ngom-
behs behooren o. a. tot.de kannibalen.
De Lunda’s beweren, dat de volken,
die ten noorden van hen wonen, er
alle toe behooren. Dikwijls bestaat
het kannibalisme in het gebruik van
eenige deelen van het menschelijk
lichaam, waaraan men bovennatuur-
lijke beteekenis hecht. Volgens Livingstone
komt het bij de Mtamba’s aan
de Lualaba wel eens voor, dat een-
twist tusschen eclitgenooten eindigt
met den dood van de vrouw, terwijl
de man het hart opeet. Vingers van
menschen worden als toovermiddelen
gebruikt. Ook de menschen-offers
staan hiermede in verband. Van Gele
en Coquilhat waren er getuige van,
dat bij den dood van' het hoofd der
, Wangat.a’s, nabij het Aequator-station,
de treurende familie m den omtrek slaven liet opkoopen, die zoo onthoofd werden
dat het hoofd, hetwelk aan een omgebogen tak bevestigd was, onmiddelliik in de
hoogte bengelde, zoodra het mes het hoofd van den romp gescheiden had. De
toeschouwers ontdeden het hoofd van het vleesch, naar zij zeiden zonder er van te
eten, en de schedel werd op het dak van de hut van den afgestorvene geplaatst. In
het graf werden vier geworgde vrouwelijke wezens tot onderlaag van het liik
neergeworpen. J
lets anders is het eten van menschenvleesch als gewoon voedsel. Livingstone
merkte op, dat in Bamberre zoo weinig graven waren; hij wilde evenwel no” niet
gaame gelooven, dat de lijken der afgestorvenen worden opgegeten. Junker echter
verzekert, dat de Mambanga’s geen lijk begraven, maar het verschacheren, daar zii
huiverig zijn, om de lijken van bloedverwanten te eten. Bovendien worden alle
offers gegeten, die bij een sterfgeval door het orakel als de oorzaken van den dood
worden opgegeven. De volken aan de Ubile kan men in het algemeen als anthropophagen
of mensehen-eters beschouwen, zegt Junker, en zij maken daar geen geheim van.
Zelfs dragen velen de tanden der opgegetenen, aan snoeren geregen, als sieraad.
In den oorlog worden zoowel ouden als jongen opgegeten: de eersten nog meer dan
de laatsten, daar zij lichter overvallen worden. Öok de lijken van hen, die een
plotselingen. dood sterven, worden gegeten. "Wissmann verhaalt, dat de Kalebue’s
doodzieke menschen eten en hij höorde hetzelfde van de Manjema’s verteilen. De
overigens tamelijk hoog staande Bassonge’s zijn kannibalen, en bij de Bangala’s heeft
dat euvel zijn grootste hoogte bereikt. Men vindt er hoofden, voor wier gezin
dagelijks twee menschen-offers geslacht worden, zoo verhaalt de zendeling van Ronsle
van de Mokeba’s, met de Bangala’s verwant. Daar dienen de hiervoor bestemde
slaven als slachtvee.
GEVECHT VAN NIAM-NIAM’S.
Bij de Niam Niam’s is de menschen-eterij niet zoo algemeen. Schweinfurth deelt
mede, dat sommigen hunner hoofden het gebruik van menschenvleesch verafschuwden.
Junker vond, dat deze gruwelijke gewoonte ten zuiden der Uélle meer verbreid
was dan ten noorden dezer rivier.
Merkwaardig is verder nog de vogelwichelarij bij de Niam-Niam’s, welke met
hoenders uitgevoerd wordt. De meest gebruikelijke vorm, om döor een hoen een
uitspraak te verkrijgen omtrent gewichtige vragen, bestaat hierin, zegt Junker, dat
een struik tot een roodachtig poeder gewreven wordt, hetwelk, met water vermengd,
door middel van uitgetrokken veeren het hoen wordt ingewreven. Sterft het dier