H O O F D S T U K XI I .
DE NEGERVOLKEN VAN AFRIKA.
A lg em e e n e o pm e r iu n g e n .
In het grootste gedeelte van Centraal-Afrika en het oosten van Zuid-Afrika
behooren de inboorlingen tot de groote volkengroep, die men Negers noemt.
Het .begrip Neger heeft bij de onderscheidene ethnographen vele beperkingen
ondergaan, sedert men de bewoners van Afrika nader leerde kennen. Door te ver
gedreven onderscheidingen zijn nu eens deze, dan weer andere volken van de echte
Negers afgescheiden, en zelfs kwam Latham er toe, alleen het land van de Senegal
to t de Niger als het echte Negergebied te beschouwen. Met Ratzel zijn wij van
meening, dat al die vergedreven kunstmatige onderscheidingen de kennis der bewoners
van Afrika niet verhoogen, en dat geenszins de uiterste vormen van een soort als
de eenige wäre individuell kunnen beschouwd worden.
Daarom vatten wij het hegrip Neger ruimer op en verstaan hieronder de
donkere, wolharige bewoners van Afrika, .waarvan alleen de lichtgekleurde Zuid-
Afrikaansche volken (Hottentotten en Bosjesmannen) en de eveneens lichtere lok- of
sluikharige volken van Noord- en Oost- Afrika zijn uitgesloten.
De huidkleur is een der eerst in ’t oogvallende kenteekenen der Negers. Over ’t
geheel is' die donkerbruin, alleen een oppervlakkige waarneming noemt de kleur
zwart. Yolkomen zwarte Negers evenwel bestaan er niet. Vooral bij Negers van
gemerigd bloed is een roodaehtige kleurentoon,, die door het bruin heenschemert, te
bemerken, als ook bij hen, die van nature tot een lichter kleur overhellen. Bij de
Kaffers komen de donkere varieteiten der huidkleur niet zoo veelvuldig voor als de
lichtere, zooals uit de onderzoekingen van Dr. Fritsch bleek:
De Negerinnen zijn dikwijls iets lichter gekleurd dan de mannen, welk verschijnsel
misschien hierdoor verklaard wordt, dat ook de Negerhuid eenigszins verdonkert, als
zij meer aan de zon is blootgesteld.
Evenals bij alle donkergekleurde volken zijn het holle van de hand en de voetzool
bij de Negers minder donker. Na den dood verändert de huidkleur der Negers in
vaal-grijs. Het slijmvlies der oogen heeft een bruinachtige kleur, daar hier de kleur
van het pigment niet, zooals aan de lippen, door het doorschemeren van het bloed
to t een grijs-roode kleur vermengd wordt. De kleur der jonge kinderen is bijna zoo
blank als van Europeanen; eerst na eenigen tijd worden zij donkerder en op den
leeftijd van ongeveer zes weken bezitten zij de Negerkleur. Behalve door de huidkleur
onderscheidt de Negerhuid zieh door een grovere textuur. Door de sterke transpiratie
is de huid eenigszins koel op ’t gevoel; zij geeft een eigenaardigen reuk af, die allen
Negers eigen is, welken Dr. Falkenstein toeschrijft aan de olieachtige gesteldheid
van het zweet, waardoor zieh in dit warme klimaat, als een gevolg van de onreinheid
der Negers, ranzige zuren ontwikkelen.
. De haargroei: op het lichaam is bij de Negers zeer gering, zelfs onder de armen
komt slechts een kleine haarvlok voor. Waar het haar sterker ontwikkeld is, zooals
om de schaamdeelen, in ’t aangezicht en op het hoofd, vertdont het zieh wollig of
viltachtig en meestal kort. Deze haargroei is een nog vaster kenteeken der Negers
dan de huidkleur en het skelet. De schedel wordt door den haargroei als met een
küssen hedekt. Groepvormig verstrooid staande hären vindt men hij alle Negers,
zelfs'ook .bij de Nubiers; een haargroei, als manen afhangend, vindt men bij hen
niet. Bij dezen haargroei is dit trouwens ook niet mogelijk. De haardgroei is
veeleer zwak dan krachtig te noemen; de bakkebaard is slechts in enkele bundels
vertegenwoordigd, en een knevel vindt men alleen aan de mondhoeken. Volgens
Dr. Falkenstein heeft slechts 7S der Loango-Negers een baard. Het zwarte haar
wordt op hooger leeftijd grijs, doch niet in die mate als bij de Europeanen. Zelden
ziet men witharige Negers; ook kaalhoofdigheid komt zelden voor.
De lichaamslengte der Negers is vrij groot; in Afrika worden zij in dit opzicht slechts
door de Kabylen overtroffen. Fritsch vond uit vele metingen als gemiddelde lengte bij
de zuidelijke Kaffers 172 cM., in Noord-Amerika vond men 168 cM. Het hoofd is over
’t algemeen hooger, de hals dikker, de borst- ‘en bekkenbreedte geringer dan bij de
Europeanen, en wel bij beide geslachten. De spierontwikkeling is zwakker dan bij
Europeanen en het gewicht der Negers is minder. Het vooruit steken van den huik is
niet alleen een gevolg van overlading met spijzen, doch mede van het vooruit buigen
van het bekken, De ontwikkeling der vetstuit, die wij bij de Hottentotten (zie pag. 61, 62)
leerden kennen, de steatopygie, ontbreekt ook bij de Negers niet geheel. De handen
zijn tenger, de vingers worden naar den top toe dünner en de voeten zijn smal.
De schedel der Negers is van gemiddelde hoogte en dolichocephaal (langschedelig;
index 72—69), het voorhoofd wijkt achteruit, het neusbeen is slechts zwak ontwikkeld,
zoodat de neus plat en breed is, doch des te sterker komen de vleezige deelen van
het gezicht uit, en bovenal de lippen. Ook de ooren zijn groot, en hierdoor zijn
zeker lippen en ooren de middelen geworden bij de Negers, om er allerlei sieraden
aan te verbinden. Evenzoo kan men zeggen, dat de veelsoortige haarkapsels
misschien mede aan den fraaien haargroei te danken zijn, en dat de algemeen onder
de Negers verbreide gewoonte, om de huid te schilderen, bevorderd wordt door de
huidkleur, die een goeden ondergrond vormt.
Opmerkelijk zijn verder nog bij de Negers de dikke hals, de betrekkelijk geringe
buiging der wervelkoom, het smalle bekken en de dikke, elastische huid.
De . geheele indruk, dien de mannelijke Negers maken, is geenszins die van een
door kunst nog niet bedorven natuurvolk ; in aesthetisch opzicht doet de mannelijke
Neger niet onder voor den Europeaan. De Neger-vrouwen evenwel, die als slavinnen
der mannen een treurig leven hebben, vroeg vervallen en op hun twintigste jaar
reeds trekken der grijsheid vertöonen, staan bij de Europeesche vrouwen zeer ten
achter, ook wat intelligentie betreff. Het zou echter onjuist zijn, deze aan het Negergezicht
geheel te ontzeggen, al moet men- toegeven, dat over ’t geheel de eerste indruk
daarvan niet günstig is. Zelfs heeft Schweinfurth de uitdrukking „edel gevormde
volken” op enkele Negerstammen toegepast. In lichaamskracht Staat de Neger bij
den Europeaan achter, doch hij overtreft hem in volharding, wanneer louter
mechanische arbeid verricht moet worden.
Het karakter en de levenseigenaardigheden bij de talrijke Neger-stammen verschillen
•zeer; wij willen deze bij de onderscheidene volken iets nader leeren kennen. Slechts
eenige algemeene trekken gaan hieraan vooraf.
Over ’t geheel kan men zeggen, dat de Negers sanguinisch, levendig en vroolijk
van aard zijn, wat mede uit hun gezonde lichaamsgesteldheid voortvloeit. Hierbij
steken evenwel hun nüchtere denkwijze en de armoede aan phantasie sterk af. Uit
deze laatstgenoemde factoren worden vele eigenaardigheden in het Negerleven
verklaard. De Neger wordt niet licht door die levensmoeheid aangetast, welke
sommige natuurvolken ten val heeft gebracht, en zonder kommer of zorg schikt hij
zieh ook in treurige levensomstandigheden. Daardoor had de slavernij, en zelfs de
verplaatsing als slaven naar Amerika, niet dien vernietigenden invloed op het volk,
welken men er van zou verwachten. Genieen vindt men onder hen zoo goed als niet;
maar kerngezonde personen komen u it hun midden voort. Er ligt in hun karakter
iets kinderlijks, dat hun zelfs tot op hoogen leeftijd hijblijft, en soms de oorzaak
kan zijn van hun schijnbaar wild optreden of handelen. Een algemeen voorkomende
grondtrek van hun karakter is leugenachtigheid; leugen geldt hij hen niet als iets
verkeerds. Wie,'zoo weet te liegen, dat ieder hem gelooft, (alsof het gedrukt staat,
zouden wij zeggen) wordt door zijn kameraden bewonderd.