H O O F D S T U K V.
DE LICHT GrEKLEURDE VOLKEN VAN ZUID-AFRIKA.
D e H o t t en to t t en o f K o i - k o in .
Toen de Euröpeanen in de 17® eeuw Zuidwest-Afrika koloniseerden, was dit land
voor het grootste gedeelte bewoond door de Hottentotten. Deze naam werd als ver-
zamelnaam door de Hollandsche kolonisten gegeven aan verschillende 'volksstammen,
die zieh door het eigenaardig hakkelen of stotteren bij het uitspreken der woorden
kenmerken, en was dus aanvankelijk slechts een schimpende, triviale uitdrukking. 1 )
De naam, welken zij zichzelf geven, luidt in het Nama-dialect „Koi-koin”,
„menschen der menschen” of oorspronkelijke menschen, of wel enl<el „Koin”, d. i.
menschen. Zij waren het, die in de Kaapkolonie het eerst en in de eerste tijden
het meest met de Euröpeanen in aanraking kwamen, zoowel in oorlog als in vreed-
zaam handelsverkeer. Eerst langzamerhand leerden de kolonisten aldus de verschillende
Hottentotten stammen en hun eigenaardigheden kennen.
De meening van Theal Över de afkomst der Hottentotten hebben wij reeds mede-
gedeeld (zie pag. 27). Beslist zal dit vraagstuk niet uitgemaakt kunnen worden,
doch wel mag men als zeker aannemen, dat dit volk eens een grootere uitge-
breidheid en getalsterkte bezat dan thans. De Hottentotten bestonden uit tal van
kleine stammen, die over de tegenwoordige Kaapkolonie verspreid waren. Enkele
kleine en zwakke benden van Hottentotten, die hun vee in den oorlog of door ziekte
verloren hadden, woonden längs het strand, en leefden van de opbrengst der zee.
Schuiten hadden dezen niet, maar zij doodden de v'isschen, door assagaaien van de
rotsen in zee te werpen, of door ze binnen afgeslöten ruimten aan de ondiepe
kust te laten zwemmen en hier te vangen. Schelpdieren maakten ook deel van hun
voedsel uit, en als er nu en dan een doöde walvisch op het strand spoelde, was het
feest voor hen. De bewijzen voor de aanwezigheid dezer volken längs de kust vindt
men in de schelp- en äschhoopen, welke op vele plaatsen gevonden worden, van
Kaap Cross, ten noorden van de Walvischbaai, tot aan den mond van de Keirivier.
Sommige van deze overblijfselen zijn zeer groot; te Oost-Londen bijv. vond men er
een, die 150 voet lang en 40 voet hreed was. Toen deze hoop afval van Vroegere
menschelijke bewoners werd blootgelegd (naar Denemarken noemt men in Europa
dergelijke overblijfselen Kjökenmödding — keukenmodder, keukenafval uit voor-
historische tijden), vond men, dat de aschhoop stukken aardewerk en ruwe werktuigen
bevatte, in zeldzame gevallen menschelijke : geraamten, doch veel beenderen van
dieren, op de jacht gedood, welke beenderen altijd gebroken waren, met het doel,
het merg er uit te halen. Niet alle schelpenhoopen op de Afrikaansche zuidkust moeten
echter aan de verarmde Hottenhotten worden toegeschreven; eenige, of misschien
wel vele, zijn overblijfselen van Bosjesmannen. Daarenboven werden er in ouden
tijd reeds vermengde rassen gevonden, zooals ook tegenwoordig het geval- is. Deze
vermenging ontstond door vereeniging van mannelijke Hottentotten met gevangen
Bosjesman-vrouwen, die in den oorlog gespaard waren.
1) Zie over de verschillende afleidingen, die van dit woord gemaakt zyn, en wäarbij allervermake-
lijkste, Dr. Fritsch, Die Eingeborenen Süd-Afrika’s, pag. 261.
De Euröpeanen in de Kaapkolonie kwamen het eerst en het meest met de
Hottentotten in aanraking, zeiden wij. Die aanraking was aanvankelijk grootendeels
een vreedzaam handelsverkeer, gedeeltelijk e6n betrekking van dienstbaarheid en
weldra van slavernij. De oude beschrijvers der Kaapkolonie hebben over t geheel
nogal een günstig oordeel over de Hottentotten ; Kolbe o.a. verklaart, dat de Hottentotten
niet zoo dom en zoo morsig zijn, als sommigen voorgeven; dat zij aanleg
hebben, om vreemde talen te leeren, en als voorbeeld noemt hij een Hottentot, die,
hoewel nooit buiten zijn vaderland geweest zijnde, zeer goed Hollandsch en Portu-
geesch kon spreken en zieh
zelfs in Fransch en Hoogduitsch
verstaanbaar kon maken. Ook
roemt genoemde schrijver hun
eerlijkheid en zegt, dat de Euro-
peanen hen gaarne in dienst
hebben.
Doch weldra werd de aanraking
der Euröpeanen met de
Hottentotten in de Kaapkolonie
meer van afwisselenden- aard.
Er waren tijden van vriend-
schappelijk naast elkander wonen,
en de Hottentotten verrichtten dan
licht werk voor de Boeren, om
daarmede tabak en brandewijn
te verdienen. Ook waren zij
niet ongenegen, om hun doch-
ters aan de Boeren te verhuren
a lsh u isb e d ie n d e n . Daardoor
werd de kennis der Hollandsche
taäl in Zuid-Afrika algemeen
verbreid.
Hoewel de Boeren gaarne van
de mannen der Hottentotten een
aantal in dienst zöuden genomen
hebben, lieten dezen zieh daar-
toe toch meestal niet overhalen.
Het wilde leven was den mannen
te lief, om het te willen ver-
ruilen voor een leven van arbeid.
De levenswijze der Blanken volg-
den zij slechts weinig n a ; den
grond te bebouwen, daarin hadden
zij geen lust.
Doch niet altijd was het verheer
zoo vreedzaam. De eerste
kolonisten waren geen inannen,
Van wier humaniteit men zieh
een te boogen dunk moet vormen.'
En ook de Hottentotten h o t t e n t o t i n t o i k o s t u t jm :.
maakten zieh niet zeiden aan
misdaden schuldig, roofden het
vee, vermoordden de Blanken, enz. Dan grepen de kolonisten naar de wapenen, om de
Hottentotten te straffen, en zooontstonden de Hottentotten-oorlogen, als in 1659,1673, e. a.
De kolonisten trokken de binnenlanden van Zuid-Afrika steeds verder binnen en
beperkten daardoor de inboorlingen in hun gebied. Dat voortdringen der Euröpeanen
zagen de Hottentotten met leede oogen a a n ; het gaf ook herhaaldelijk aanleiding tot
strijd. Wel bleven de inboorlingen äls vrije stammen erkend, zoodat zij, hoewel
tusschen de kolonisten wonende, zieh niet aan de O.-I. Compagnie onderwierpen, maar