Als oostelijkeBechuanen noemden wij reeds de Basuto's in den oosteliiken Vrijstaat
en Basutoland, terwijl verder noordelijk nog onderscheidene kleinere stammen waren
De geschiedenis der Bechuanen, in het binnenland door verschiUende stammen
mgesloten en door onderscheidene krijgslustige volken in beweging gebracht, verdrukt
en verschoven (zie pag. 181) is zeer ingewikkeld en heeft de ontwikkeling van een
trächtigen Staat steeds tegengehouden. Daardoor moesten de stammen wel versnreid
blijven, zonder vasten band. Alleen in het oosten hebhen de Basuto’s (= bedelaarsl
i “* S,en 1i,rach1tlg e n , g°ed gewapend volk in de bergen van Basutoland
gevormd, dat den Engelschen langen tijd groote moeite veroorzaakte. De Basuto’s
woonden aanvankelijk noordelijker, doch waren voor Moselekatse’s aanvallen in h e t
gebergte gevlucht, waar Moshesh hen vereenigde, terwijl door vluchtende Kaifers van
de kust zijn volk versterkt werd.
VROUWEN D E R BECHUANEN, B E Z IG MET H E T BOUWEN D E R HUIZ EN.
Onder Moshesh vormden zij nu een krachtig volk; in 1863 kon dit hoofd zelfs
een leger van -,0,000 man m het vnld brengen. Door den oorlog met den Vriistaat
P l i ^eer Sebroken- Welken invloed Moselekatse op de overige Bechuanen
had, hebben wij reeds aangewezen (zie pag. 181), en de tegenwoordige staatsorganisatie
onder Britsch protectoraat eveneens.
Tot de Basuto’s behoorde oorspronkelijk ook de volkengroep der Makololo’s, een
äg g rö g ^ t yan stammen, die naar het noorden trokken, onderscheidene overwonnen
V0U\6“ m ,zlch opnamen of beheerschten, doch na den dood van het hoofd Sebituane
m 1851 door Livingstone ten hoogste geroemd, hun macht verloren en door de
Barotses, die in opstand kwamen, op hun beurtgeheel werden uitgeroeid of verdreven.
Daarna werd het Barotse-hoofd heerscher, die later door erfenis ook het Mambundaland’
verkreeg, en aldus ontstond hier ten noorden der Zambesi het Barotse-Mambunda-rijk,
dat wij later beschrijven.
De Bamangwato’s zijn ongeveer van 1830—1840 in het gebied van het Ngami-meer
gekomen; vroeger woonden zij verder zuidoostelijk. Wij wezen er reeds op, dat
Kahma tegenwoordig hun hoofd is.
De geschiedenis der afzonderlijke stammen, die gedeeltelijk
anbekend of onzeker is en bovendien geen groöt belang heeft,
zullen wij hier niet behandelen. Wij wenschen echter nog in het
algemeen eenige hijzonderheden u it het leven der Bechuanen-volken
te beschrijven.
Naar hun uiterlijk zijn de Bechuanen, zooals Ratzel terecht
zegt, de zachtere, eenigszins verweekelijkte uitdrukking van het
Kaffertype. De Zulu’s hebben door hun krijgsgeschiedenis iets
krachtigs in uitdrukking en wezen verkregen; de'Bechuanen zijn
minder oorlogszuchtig en dit blijkt reeds uit hun uiterlijk. Men
vindt bij de Bechuanen niet de ruwe, brutale uitdrukking der
Kosa’s en der Zulu’s, zij maken een meer humanen, beschaafden
indruk, hoewel hun karaktertrekken het niet altijd van de oostelijke
Kaffers wibnen. In overeenstemming met deze uitdrukking van het
gelaat zijn ook de vormen en de houding van het lichaam minder
massief en stoer. De lichaamslengte is iets kleiner en de gestalte
is slank. Het haar wordt meestal kort gedragen,- doch de rond-
trekkenden, die in de Republieken arheid zoeken, laten het ook
lang groeien. Opmerkelijk is de frisuur der vrouwen, die het
haar längs de zijden van het hoofd rondom wegsnijden, terwijl
het op den schedel blijft staan en door een snoer kralen samen-
gebonden wordt tot een 6 c.M. hooge, dichte massa, die met vet
en een soort pomade wordt ingesmeerd. Het geheel maakt dan
den indruk van een soort van kroon.
De weekheid van het karakter der Bechuanen heeft ten gevolge,
dat zij minder weerstand bieden aan vreemde invloeden en
gaarne Europeesche zeden gedeeltelijk navolgen, Europeesche Weeding
aannemen, en ook voor het Christendom heter ontvankelijk
zijn. In de zendingsscholen zijn zij ijveriger dan de oostelijke
Kaifers, doch zij bezitten minder talent.
Evenals : bij alle Bantu-volken bestaat bij de Bechuanen een
neiging tot onschuldige vroolijkheid en gezelligheid; uren lang
kunnen zij onder scherts en gelach bij elkander zitten. Daaren-
boven zijn zij uiterst nieuwsgierig; als een vreemdeling hen
hezoekt, is hijujspoedig verplicht, hun omtrent alles het fijne MES E N SCH E ED E .
ASSAGAAIEN D E R BECHUANEN.
van de zaak mede te deelen. Zelfs als zij iemand op reis ontmoeten, kunnen zij
niet nalaten te vragen naar het „vanwaar?” en „waarheen?”
Wij hebben bij de beschrijving der oostelijke Kaffers reeds het een en ander over
de Bechuanen gezegd. Nog in enkele opzichten willen wij dat aanvullen.