12 TAALSTAMMEN IN AFRIKA
talen toch vertoonen groote verscheidenheid, waarin men wel den wederzijdschen
invioed kan opmerken, maar die toch niet belet heeft, dat er scherp afgezönderde
taalfamihen bleven bestaan.
Van het Nederlandsch in Zuid-Afrika, dat van buiten afkomstig is, zullen wij
hier met spreken. Tusschen de talen der Hottentotten en Bosjesmannen, hoewel dezen in
hetzelfde gebied en naast elkander wonen, is slechts van zeer verre verwantschap.
De talen van een groot gedeelte der Negerstammen tot een bin in het noorden,
die ongeveer van den Nigermond tot 3° Z.Br. in het oosten loopt (op het kaartje is
de lijn geteekend), vormen samen een grooten taalstam, welken Fr. Müller den naam
Bantu-taal heeft gegeven. Alle verschillende talen, die to t deze Bantu-taalfamilie
behooren, hangen nauw met elkaar samen, ongeveer als dit met de verschillende Indo-
Germaansche en de Semietische talen het geval is, en zijn volgens Müller te beschouwen'
als aikomstig van een oorspronkelijke taal, welke thans niet meer bestaat. Doch
enkele eigenaardigheden dier oorspronkelijke taal zijn in de verschillende Bantu-talen
bewaard, en hoewel ook zjj aan vreemden invioed hebben blootgestaan en deze zieh in
de taal vertoont, hangen zij toch met geen andere Afrikaansche of Aziatische talen samen.
De meerderheid der Negerstammen in noordelijk aequatoriaal Afrika van de west-
kust tot den Nijl spreekt echter talen, welke wegens de blijken van vreemden invioed
door Lepsius als gemengde Negertalen worden aangeduid.
De woorden der Bantu-talen eindigen steeds met klinkers; opeenhoopino- van
medeklinkers vindt men er niet. Eigenaardig is voor alle Bantu-talen het gebruik
van voorvoegsels; de _ buigingsuitgangen volgen niet op den stam, maar worden er
voorgevoegd. Bij de eigennamen heeft dit gebruik dikwijls aanleiding to t verwarring
gegeven; zoo heeten bijv. de bewoners van het land Ugogo in Oost-Afrika Wa-qoao
en een enkel bewoner noemt men M’gogo. Het woord Ba n tu beteekent in de meeste
Bantu-talen menschen (meervoud van Umu-antu =r mensch, man), en naar dit woord
heeft men er den naam Bantu-talen aan gegeven.
In het noorden en noordoosten van Afrika vindt men de Hamietische talen der
oud-Egyptische, Libysche en Kuschietische stammen, welke zeker uit Azie afkomstio-
zijn, en de^ Semietische talen der Abessiniers en Arabieren.
Wat wij omtrent de talen zeiden, is slechts weinig. De reden hiervan is, dat de
lmgiustiek een zelfstandige wetenschap is, waarover alleen de vakmannen met vrucht
kunnen schrijven, en in de tweede plaats deze, dat wij hier nog voor vele vraagpunten
staan, die misschien in de toekomst eerst worden opgehelderd. Reeds uiterst
moeielijk en dikwijls onmogelijk is het, in de beschaafde landen, waar taalgeleerden
dagehjks arbeiden, de taalgrenzen en de afkomst van taal en woorden vast te stellen;
des te meer moet men met voorzichtige afwachting de voorloopige resultaten en de
hypothesen omtrent de weinig behende Afrikaansche talen aanvaarden.
* * *
,,.P e viaaS omtrent de afkomst der Afrikaansche bewoners mag thans niet onbesproken
blijven. Al maakt het gemis van historische, gegevens het onmogelijk, ook hier een
beshste oplossmg te geven, toch valt er uit vergelijking van lichaamsvormen, taal en
geographische verbreiding der volken wel een antwoord af te leiden op genoemde
vraag, dat verschillende gronden van aannemelijkheid heeft en waardoor het over-
. zieht der Afrikaansche bevolking zeer wordt verhelderd.
In de eerste plaats moeten wij er op wijzen, dat geen der in Afrika aanwezige
rassen der bewoners alleen en uitsluitend in dit werelddeel gevonden wordt. Volken
welke in alle opzichten naar hun uiterlijk met.de Negers overeenkomen, vindt men
op het vasteland en de eilanden van Zuid-Azie, in Australie en op de westelijke
eilanden van de Australische eilandenwereld, welke men Melanesie (eilanden der
zwarten) noemt. Die geographische verbreiding van het Negertype wijst er op, dat
naar alle waarschijnlijkheid het Negertype over een groot deel der tropen van
het oostehjke vasteland verbreid was, doch door van het noorden körnende lichter
gekleurde volken, als de Mongolen en Maleiers in Azie, de Kaukasiers in Europa en
W e st-A z iS ,n a a r het zuiden verdrongen zijn. Het moet een strijd öm plaats en
ruimte geweest zijn, waarbij de Negervolken hier meer, daar minder terug gedreven
HET OORSPRONKELIJK VADERLAND DER NEGERS. 13
werden. In Azie moesten zij bijna geheel wijken en vonden zij een laatste toe-
vluchtsoord op de moeielijk toegankelijke eilanden ^van Melanesie en het weinig
aanlokkende vasteland van Australie. In Afrika daarentegen, waar de Negers een
meer aaneengesloten geheel uitmaakten, wisten zij beter weerstand te bieden aan
de indringers, of voelden dezen geen aandrang, de Negers naar het midden van het
heete werelddeel te volgen. Hier werd de Negerbevolking alleen aan de noorden
oostgrenzen met Aziatisch-Europeesche elementen vermengd, maar in het binnen-
land bleef het Negertype bewaard.
* sfs *
Een andere vraag, die hierdoor niet opgelost werd, is deze, of de Negers oorspron-
kelijk in Afrika gewoond hebben, danwel, of ook zij uit Azie naar Afrika zijn verhuisd?
Hoewel ook hierop geen beslist antwoord gegeven kan worden, vindt men toch
onderscheidene verschijnselen, die aanduiding geven tot het antwoord. Bij de Negerstammen
vindt men vele inrichtingen en gebruiken, die op Aziatischen invioed wijzen.
Tal van belangrijke huisdieren en landbouwplanten der Negers zijn ongetwijfeld
uit Azie afkomstig, en van andere is dit zeer waarschijnlijk. De voorwerpen van
algemeen .gebruik, het huisraad en de wapens bij de Afrikaansche Negers komen veel
overeen met die bij de Aziatisch-Australische Negers. Knods en speer, boog en pijl
zijn voor hen gemeenschappelijke wapens; de houtsnijkunst en pottenbakkerij oefenen
allen uit. De trommeis met de daarover gespannen en door snoeren vastgehechte
veilen van Hawaii zijn volkomen gelijk aan die der Negers in Afrika. Wel kenden
de Negers de bewerking van het ijzer, wat bij de Australische Negers tijdens de
eerste aanraking met de Europeanen niet het geval was, doch de steentijd, welken
men bij dezen nog aantrof, blijkt meer en meer, ook in Afrika te hebben bestaan. Hij
bestaat zelfs gedeeltelijk nog. Daarenboven schijnt men uit de eenvormigheid, welke
in de bewerking van het ijzer bestaat, te moeten afleiden, dat de kunst zieh niet
zelfstandig in Afrika ontwikkeld heeft, maar van elders is ingevoerd. Als men verder
bedenkt, dat de bewoners van het zuiden, zooals de Bosjesmannen, het minst met de
bewerking van het ijzer vertrouwd waren, terwijl in het N.O. van het werelddeel die
kennis het hoogst stond, dan mag men hieruit met eenigen grond afleiden, dat de
kennis der bewerking van het ijzer zieh u it Azie over Egypte door Afrika verbreid
heeft. Zelfs bij de zuidelijkste stammen vindt men muziekinstrumenten en werktuigen
van Egyptische modellen.
Met het genoemde komt overeen, wat men in sagen en gedichten kan ontdekken.
Dr. Bleek, de geleerde kenner der Afrikaansche en Polynesische talen, heeft aangetoond,
dat er een groote overeenkomst bestaat tusschen vele sterrensagen der Bosjesmannen
en die der Zuid-Australiers, en het verdient de aandacht, dat volken op zoo lagen
trap van beschaving een zoo rijken schat van sagen en gedichten in hetrekking tot
de hemellichamen bezitten. De Australiers geven de voorstelling, d a t de zon ont-
staan is uit een door vroegere menschen naar den hemel geworpen emu-ei; de
Bosjesmannen meenen, dat door de menschen een man naar den hemel is geworpen)—■-
de melkweg zou volgens de eörsten ontstaan zijn uit den rook van het vuur der
vroegere bewoners, volgens de Bosjesmannen uit de asch, door hen naar den hemel
geworpen |||p de eersten noemen de planeet Jupiter „den voet des dags”, de laatsten
„het hart des dags” . Peschel heeft indertijd reeds gewezen op de overeenkomst.
der sterfelijkheidssagen bij de Negers en de bewoners der Fidsji-eilanden.
Al deze analogieen, welke nog met vele voorbeelden vermeerderd kunnen worden,
wijzen er op, dat de Afrikaansche en Australische Negers de beginselen hunner bescha-
vrng waarschijnlijk u it dezelfde -bron geput hebben, of dat zij misschien in een
gemeenschappelijk vaderland de eerste beginselen der beschaving ontvangen hebben.
Dat gemeenschappelijk vaderland, de oorspronkelijke woonplaats van het Negerras,
zou dan misschien in Zuid-Azie moeten gezöcht worden, vanwaar de eene helft in
zuidwestelijke richting naar Afrika, de andere helft in zuidoostelijke richting naar
Australie verhuisd is.
Wat wij hier aanvoerden, is geen historie, doch hypothese. Maar die hypothese
stemt overeen met de feiten, welke de historie vermeldt. In historischen tijd toch