Het Kaapsehe schiereiland was destijds door slechts een zestigtal Hottentotten bewoond,
„ellendige strandloopers,” zooals Van Riebeek ze noemde, die geen vee hadden en
hoofdzakelijk van schelpdieren leefden. De voornaamste onder hen, door de Blanken
Harry genoemd, was met een Engelseh schip naar Bantam geweest, en sprak daardoor
een weinig gebroken Engelsch, zoodat liij als tolk gewichtige diensten kon bewijzen.
De anderen maakten zieh nuttig door water te dragen en brandhout te verzamelen,
waarvoor zij van voedsel werden voorzien. Twee groote Hottentot-stammen, bestaande
uit omtrent vijfduizend zielen, zwierven het land rond, binnen vijftig Engelsehe
mijlen van de Tafelbaai, maar zij waren toen ver van het schiereiland, en men kon
weinig omtrent hen te weten komen.
Wij willen niet de geschiedenis der Hollandsehe nederzetting in Zuid-Afrika
heschrijven; wie daaromtrent in hijzonderheden wenscht ingelicht te worden, verwijzen
wij naar de uitstekende werken van Theal, aan wiens Geschiedenis van Zuid-Afrika
wij voor het bovenstaande veel ontleenden. Ons doel is enkel, de uitbreiding van
h et Europeesohe element aan te wijzen, de eigenaardige ontwikkeling, waartoe het in
Zuid-Afrika kwam, en de nationale verhoudingen, welke men daar op dit oogenblik vindt.
De eerste Blanke bewoners aan de Tafelbaai hadden een lijdensgeschiedenis door
te maken; sterfgevallen, ziekten en allerlei eilenden drukten de nieuw aan-
gekomenen. Doch langzamerhand verheterde de toestand. Door handel met de
Hottentotten, die uit het binnenland kwamen, verkreeg men vleesch; de tuin leverde
groenten en koren en de woningen werden verbeterd. Eindelijk zond Van Riebeek
kleine troepjes uit op ontdekkingstochten, zoowel om den natuurlijken toestand van
h et land te leeren kennen, als om verder wonende Hottentotten-stammen over te
halen, hun vleesch naar het fort te hrengen. Zonder de naaste bergreeks over te
trekken, werd dat doel hereikt.
Weldra bleek het, dat deze gewesten, in de zuidelijk warme helft der gematigde
luchtstreek gelegen, geschikt waren voor de verbouwing van allerlei cultuurgewasseh
en voor vele buitenlandsehe huisdieren. Eiken, dennen, vruchtboomen van velerlei
soort, wijnstokken u it Duitschland. en Frankrijk, aardbezien en bramen werden er
overgebracht. Paarden van Java, varkens, wolschapen, honden, konijnen en pluimvee
werden uit Europa ingevoerd. Zoo werden langzamerhand in dit land cultuurplanten
en huisdieren ingevoerd, die van elders afkomstig waren, maar slechts geleidelijk en
na herhaalde, dikwijls mislukte proefnemingen kon het zoo ver komen.
Het Station aan de Iiaap was zeer belangrijk voor het doel, waarmede het was
gevestigd, doch kostte der Compagnie meer geld, dan zij vermoed had. Om die
kosten te verminderen, werd een besluit genömen, dat zeer gewichtig was door zijn
gevolgen. In 1655 besloot men eenige burger-gezinnen te plaatsen op gronden in de
nabijheid van het fort. Het plan was, eenige fatsoenlijke, gehuwde mannen uit de
werklieden te kiezen, hun vrouwen en kinderen over te zenden en hen als tuiniers
of kleine boeren aan flen gang te helpen.
Door dit hesluit werd de grondslag gelegd voor de stichting eener kolonie. Er zou
thans naast de dienaren der Compagnie een klasse van menschen komen, die geheel
vrij waren, die konden werken op hun eigen grond en in hun eigen belang. Op
21 Februari 1657 namen negen dienaren der Compagnie hun ontslag. Zij kregen
kleine stukken gronds längs de Liesbeek-rivier te Rondebosch. Dit waren de eerste
kolonisten in Zuid-Afrika. De Compagnie verschaffe hun op crediet alles, wat zij als
landhouwers noodig hadden, terwijl zij van hun kant op zieh namen, de produkten
van den grond tegen billijken prijs aan het fort af te leveren, tot alles hetaald zou zijn.
De ontwikkeling der kolonie ging evenwel niet zoo vlot. Niet zelden bleek later,
dat de keuze van kolonisten niet gelukkig was, en alleen maar een deel hunner
bleef in het land wonen. Als regel nam men aan, dat alleen aan getrouwde Holländers
en Duitschers land werd verstrekt, doch hieraan hield men zieh niet streng;
ook ongetrouwde handwerkslieden, of zij, die bij tuiniers in dienst wilden gaan,
werden dikwijls door de Compagnie ontslagen. Zoodra iemand in zijn onderhoud
kon voorzien, werden op zijn verzoek vrouw en kinderen overgezonden uit Europa.
Dit waren de eerste vaste bewoners van het Blanke ras in Zuid-Afrika. De
afstammelingen van onderscheidene familien uit dien tijd wonen nog verspreid over
Zuid-Afrika van de Kaap de Goede Hoop tot de Zambesi. Toch waren er nog slechts
weinigen, die zieh op deze wijze een vrij bestaan konden verwerven. Misschien
gelukte dit aan een op de tie n ; de overigen moesten na mislukte proef in den dienst
der Compagnie terugkeeren. Doch juist in de overwinning in dien strijd lag voor
de overwinnaars het hewijs van physieke en geestelijke kracht, mede de kiem van
het zelfbewuste karakter, dat de Boeren kenmerkt.
De onvoldoende resultaten der kolonisatie deden de Compagnie op middelen zinnen,
om hierin verbetering te brengen. Zij trachtte huisgezinnen, met den landbouw
bekend, onder günstige voorwaarden u it Nederland naar de Kaapkolonie over te
zenden, doch weinigen waren daartoe bereid. In 1671 kwamen er eenige gezinnen
aan, daarna somtijds een en twee. Het leven ver van elkander in de eenzame
streken, waar onbeschaafde inboorlingen rondzwierven, waar leeuwen, luipaarden,
wolven en jakhalzen het verblijf onveilig maakten, was dan ook te weinig aanlokkelijk,
om velen e i voor te winnen. Zoo ging de kolonisatie met Blanken eerst langzaam
verder, maar toch breidde zij zieh uit. Men deed alles, om geschikte personen van
Nederland naar Zuid-Afrika te doen verhuizen, en zelfs werden eenige jonge vrouwen
uit de weeshuizen van Amsterdam en Rotterdam overgehaald,: naar de Kaap te
vertrekken, waar zij spoedig echtgenooten vonden.
Gedurende het eerste dertigtal jaren vindt men (voor 1688) de namen van
58 mannen in de registers en kerkboeken ingeschreven, wier nakomelingen nog in
Zuid-Afrika wonen. Van dezen waren er 37 Nederlanders van geboorte en 10 waren
Duitschers. Hun vrouwen waren allen, op een na, van Hollandsche afkomst.
Dit feit is van groote beteekenis voor de toekomst. Deze kleine bevolking, die
zieh op het Kaapschiereiland, te Stellenbosch en te Drakenstein had nedergezet, werd
de kern der natie, die over taal, zeden en gewoonten der toekomstige Kaap-Kolonie
zou beslissen. Hun taal en landaard waren Nederlandsch. Door de aanraking met
onbeschaafde volken en doof het isolement heeft dit Nederlandsche element zieh
echter eigenaardig ontwikkeld. De Bijbel volgens de Statenvertaling, schier het eenige
boek, dat men las, was de grondslag voor hun schrijftaal; de spreektaal bleef niet
buiten den invloed, dien de omgang met slaven en Hotentotten moest hebben.
Een nieuw en meer beschaafd volkselement kwam in Zuid-Afrika na 1685, toen
Lodewijk XIV het Edict van Nantes ophief, en tal van Fransche Protestanten, om
de vrijheid van geloof te hehouden, naar de Noordelijke Nederlanden vluchtten. De
Compagnie maakte hiervan gehruik, om velen hunner voor te stellen, zieh naar
Zuid-Afrika te begeven. Zij verwachtte, dat de Franschen in Zuid-Afrika verschillende
takken van bedrijf tot bloei zouden brengen, waarvan de kennis den Hollandschen
kolonisten ontbrak. Wij wijzen slechts op den wijnhouw, de olijventeelt enz.,
waarvan de produkten der Compagnie ten goede konden komen.
Velen gaven gevolg aan de voorstellen der Compagnie. Gesteund door de Compagnie,
kwamen er van 1688—1699 talrijke Fransche familien in Zuid-Afrika (pl. m. 46).
Het lag echter geenszins in de bedoeling der Compagnie, hier een Fransche kolonie
te doen ontstaan: er werd voor gezorgd, dat de Franschen in Afrika tusschen de
Hollandsche kolonisten geplaatst werden. De Compagnie wilde een Hollandsche
kolonie ■ vestigen; de Hollandsche taal moest ook door de Franschen geleerd en
gesproken worden. Na een. körten tijd van tegenstand had er dan ook werkelijk
een samensmelting plaats; de Franschen huwden met nakomelingen der Holländers;
de Fransche taal ging geheel verloren, en na een paar geslachten was er geen
verschil meer tusschen beide natien op te merken.
Een invloed ten goede hadden de Franschen echter ongetwijfeld op dit samen-
gesmolten ra s ; de meer beschaafde Franschen brachten edeler elementen in dien
ethnographischen smeltkroes, welke niet nalieten op het toekomstige geslacht belangrijken
invloed uit te oefenen. Doch het geheel bleef in zijn wezen en uiterlijk Hoilandsch.
Door de aankomst van nieuwe kolonisten, vooral u it de Nederlanden en enkelen
uit Duitschland, door de vermenigvuldiging der hier gevestigde kolonisten, breidde de
kolonie zieh langzaam uit. Het kaartje (pag. 92) geeft hiervan een schetsmatig overzicht.
Van het Kaapschiereiland trokken de Boeren verder landwaarts, de terrassen over,
naar het hinnenland. Enkele voortrekkers onderzochten het gebied en anderen
volgden weldra. In het eerste jaar der 18e eeuw begon het tweede terras landwaarts
al door Europeanen bewoond te worden. Jongelieden, in het land geboren, trokken