H O O F D S T U K XXXI .
S A H A R A - V O L K E N .
De Sahara is een reusachtige woestijn, gevormd door een breede zone van dorre
hoogvlakten, naakte gebergten en woeste inzinkingen, een totale oppervlakte beslaande
als bijna geheel Europa. Een eigenlijke zandzee, waarvoor men de Sahara langen
tijd hield, is deze •woestijn niet; alleen in de westelijke gedeelten vindt men
stuivende duinlandschappen. Doch overigens vormt de Sahara een rotsig hoogland
van 200—600 meter hoog, hier u it kale, harde rotsen bestaande, de zoogenaamde
hammadas, daar u it vlakten, met verweerd steengruis ruw bedekt, serirs geheeten.
Het is een bijna geheel waterloos gebied, waar geen rivier geregeld stroomt.
Alleen als de zomerregens bij den hoogsten zonnestand ver naar het noorden door-
dringen, vallen hier enkele plotselinge stortregens, die tijdelijke riviertjes voeden,
welke echter spoedig weer opdrogen. In deze waterlooze zone ontwikkelt zieh ook
bijna geen plantenleven; doodsch en verlaten liggen er uitgestrekte streken.
Doch te midden van deze verlatenheid en dorheid vindt men enkele plekken, die,
als eilanden in den oceaan, door hun fleurigen plantengroei reeds van verre den
reiziger wenken. Dit zijn de zoogenaamde oasen (oase, Oud-Egyptisch wahe, Station,
woning), die bij het doortrekken van de woestijn als stations of ververschings-
plaatsen werden aangedaan en waar zieh een bedrijvig leven ontwikkelde. De
oasen zijn de plaatsen, waar door opwellende bronnen het levenbrengende water aan
de oppervlakte komt en den bodem vruchtbaar maakt. ' .. .
De Sahara is moeielijk door te trekken; de kameel, het schip der woestijn, is
schier het eenige vervoermiddel. De wegen, welke de handelskaravanen hier volgen,
blijven dikwijls eeuwen lang dezelfde en loopen van oase tot oase. Toch zijn reeds
sedert de oudste tijden de volken van het noorden en zuiden de Sahara binnen-
getrokken en hehben er de vruchtbaarder plekken, waar eenige regen valt, ook buiten
de oasen, geexploiteerd. Wel waren het slechts enkele volken, veelal slechts nomaden,
wel was het verkeer niet levendig, maar niettemin kan men de Sahara beschouwen
als de zone, waar de echt Afrikaansche volken met de Hamieten van het noorden
in contact kwamen en zieh gedeeltelijk vermengden. Hierdoor is de Sahara van de
aangrenzende landstreken in het noorden en zuiden niet te scheiden.
In de centrale Sahara en de daaraan grenzende gedeelten van den Sudan wonen
de volksstammen der Tuuveg’s en der Tibbu’s, welke een Berbersche taal spreken,
die echter met vreemde elementen is vermengd. Ook hij hen hadden de Arahieren
veel invloed; het was hun taal, waarin de Islam gepredikt werd en die daardoor
veel gebruikt werd, ook voor het handelsverkeer. Zeden en taalelementen zijn alzoo
wederkeerig door de Sahara-volken uitgewisseld. Arabieren namen van de Berber-
bevolking over en omgekeerd. Daarbij kwam nog de aanvoer van Negers u it het
zuiden, die vooral aanzienlijk was in den tijd, toen de Barbarijsche staten openlijk
slavenhandel dreven, doch die thans veel verminderd is. Dit alles geeft reeds de
oorzaken aan, waardoor in de Sahara een zonderling volken-amalgama ontstaan moest.
* * *
De westelijke Sahara wordt bewoond door Berbersche herdersvolken, die door den
aard van het land, dat op een en dezelfde piek niet lang achtereen voedsel oplevert
voor de kudden, een zwervend leven leiden. De woestijn is de oorzaak van de
§