met eenvoudige rietmatten. Deze hutten gelijken zeer veel op de eenvoudige tenten*
waaim de Heidens leven en waaraan zij de voorkeur geven boven de prächtigst
gemeubileerde kamers.
Wa t het voedsel betreib, heeft de Bosjesman geen moeite, om alles te ver-
krijgen, wat hij noodig heeft. Hij heeft werkelijk zeer weinig behoeften, Want er is
byna niets, wat een mensch zonder zieh te vergiftigen kan eten, d a t een Bosjesman
met voor voedsel gebruikt. Hij heeft geen enkel vooroordeel tegen iets, dat eetbaar
is; indien. het hem slechts kan voeden, vraagt hij naar niets meer. Zijn artikelen
van weelde zijn begrepen in deze twee woorden — tabak en brandewijn; voedsel is
echter een noodzakelijke levensbehoefte en hij beschouwt het dan ook van geen
ander standpunt. e
Er is geen dier, hetwelk een Bosjesman niet eet. Slangen en andere kruipende,
dieren zijn gewone spijzen voor hem en ook insekten worden in menigte gegeten.
Van spnnkhanen en wüte mieren houdt hij het meest, maar hij eet ook ieder ander
insect. Wortelen maken insgelijks een groot deel van het voedsel van den Bosjesman
mt, en de waterwortels vindt hij zonder hulp van een baviaan.
T I JD E L I JK KAMP 1)EB BOSJESMANNEN.
Zoo komt het, dat een Bosjesman kan blijven leven, waar andere menschen stellig
zouden omkomen; de woestijn is een plaats, waar hij zieh tehuis gevoelt. Al wat
hij behoett, is een genoegzame ruimte, daar hij noch den grond bebouwt, noch vee
fokt, maar zieh geheel verlaat op het dierlijk of plantaardig voedsel, hetwelk het
toeval hem doet ontmoeten.
Wij hebben reeds vermeld, dat de Bosjesmannen hun vleesch verkrijgen door de jacht
Ofschoon een der beste jagers van de wereld, is de Bosjesman evenmin als de
Hottentot een liefhebber van de jacht of over het algemeen van eenige inspanning-
hij zou de moeite met nemen, om de dieren, waarvan hij leeft te vervolgen, indien
hij ze meester kon worden zonder ze te jagen. Is hij echter eenmaal op de jacht,.
dan houdt niemand onverzettelijker vol dan hij ; zelfs de Eskimo van Noord-Amerika
+ robbenjager somtijds 48 uren achtereen met zijn harpoen in de hand zit’
overtreft hem met in geduld. >
Hoe klein van persoon hij ook zij, meet hij zieh toch met de grootste en wildste
dieren van Zuid-Afrika; hij jaagt met de grootste bedaardheid en met zekerheid van
te slagen den olifant, den rhinoceros, den leeuw en den luipaard. De beide eersten,
wier dikke huid hij met zijn zwakke wapenen niet kan doorboren, vangt hij op
verschillende vernuftige wijzen ; de laatsten vallen als slachtoffers van het doodelijk
vergif, waarin zijn pijlen gedoopt worden. Zijn bekwaamheid wordt evenwel op een
zware proef gesteld bij de jacht op struisvogels; deze vogels zijn zoo vlug, dat het
meest snelvoetige paard ze nauwelijks kan inhalen; daarbij zijn zij even slim als vlug,
zoodat het een bijzonder geluk is, indien een goed bereden ruiter, gewapend met een
uitmuntend geweer, er een kan dooden.
De kleine Bosjesman vangt deze vogels op twee verschillende wijzen. Indien hij
een hunner groote nesten vindt, terwijl de oude vogels er niet zijn, nadert hij met
alle mogelijke voorzorg, opdat zijn spoor niet door den altijd waakzamen struisvogel
bemerkt zou worden; hij begraaft zieh dan tusschen de eieren in- het zand. Men
moet hierbij wel in het oog houden, dat meerdere struisvogels hun eieren in
hetzelfde nest leggen, en dat dit nest eenvoudig in het zand is uitgehold en buiten-
gewoon groote afmetingen heeft.
Hier wacht de kleine jager geduldig, totdat de zon is ondergegaan; hij weet met
zekerheid, dat de oude vogels dan naar hun nest terugkeeren. Wanneer hij hen in
de verte ziet naderen, legt hij een vergiftigen pijl op zijn boog en mikt op de
naderende struisvogels. Zoodra zij binnen schot komen, kiest hij den vogel uit, die
het grootste is en de beste vederen heeft, en beslist zijn lot met een enkelen pijl.
Het grootste nadeel van deze wijze van jagen is, dat de vogels door het afschieten
van den pijl den jager in het oog krijgen, waardoor zij zoo verschrikt worden, dat
er weinig mogelijkheid bestaat, om- een tweede schot te doen, en hij zieh met een
enkelen vogel en de bijeengegaarde eieren moet vergenoegen.
Gelukkigerwijze is hem de toestand, waarin zieh de eieren bevinden, volkomen
onverschillig. Hij geeft er zeer weinig om, of er eenige bedorven zijn, en eet zeer
bedaard een ei, waardoor een Europeaan minstens eenige voeten ver zou worden
verjaagd. Hij eet de eieren ook even goed, al zijn zij eenige dagen bebroed, ja, houdt
het er voor, dat hij niet ongelukkig is, als hij een jongen en maischen vogel vindt,
zonder dat hij er jacht op behoeft te maken. Bovendien hebben de eierschalen,
wanneer izij van hun inhoud ontdaan zijn, voor vele döeleinden- een groote waarde,
vooral om er water in te vervoeren.
Voor dit laatste doel zijn zij onschatbaar. De Bosjesman maakt, dat hij altijd een
zekeren voorraad water heeft, maar niemand dan hijzelf weet, waar het verborgen
is. Indien een kraal van Bosjesmannen wordt aangevallen en den gevangenen ge-
vraagd wordt naar de plaats, waar hun water bewaard wordt, verraden zij het kostelijke
geheim nimmer, maar beweren altijd, dat zij niets hebben en op het punt zijn om
van dorst te - sterven. En toch is het vrij zeker, dat in het midden van den nacht
waarschijnlijk een kleine, gele vrouw naar hen toe komt kruipen, om hen met een
dronk waters te laven, terwijl zij, die hen hebben gevangen genomen, pogen in den
slaap hun dorst te vergeten.
De oogen van een struisvogel zijn scherp genoeg, maar die van een Bosjesman zijn nog
scherper, en indien de kleine jager van de plaats, waar hij op de loer ligt, eenige struisvogels
in de verte in het oog krijgt, neemt hij het besluit, om binnen weinige uren
eenige dezer vogels door zijn kleinen boog'en zijn vergiftige pijlen te doen vallen.
Hij kruipt, zoo ongemerkt mogelijk, terug naar zijn hut, waar hij voor zulk een
gelegenheid een voliedig jagerskostuum in gereedheid heeft. Dit bestaat u it de huid
van een struisvogel zonder pooten en met een stok door den hals. De huid van het
lichaam. is gespannen over een soort van zadel, hetwelk de maker voor zijn schou-
ders heeft pas gemaakt.
Hij wrijit nu zijn beenen in met kalk en neemt de huid op zijn rüg, terwijl hij
zorg draagt, dit zoo te doen, dat hij, ofschoon zij, zoolang dat noodig is, stevig genoeg
bevestigd blijkt, haar in een oogenblik van zieh kan werpen. Waarom hij deze
voorzorg neemt, zullen wij terstond zien.
Hierop grijpt hij zijn boog en pijlen en gaat op de struisvogels af; hij neemt
mtusschen alle: mogelijke voorzorgen, om boven den wind te blijven. Deed hij dit
niet, dan zouden de schuwe vogels door hun reuk spoedig erg in hem krijgen en
wegsnellen naar een plaats, waar hij hen met geen mogelijkheid zou kunnen volgen.