Topinard vond bij individuen, die als de zuiverste uitdrukking van den stam kunnen
besehou'wd worden, een ovaal gelaat, een hoog, breed voorhoofd, een smallen, fijn
gevormden neus en kleine, dichte tanden. Dit gelaatstype heeft veelal een strenge,
koude uitdrukking. Doch daarnaast vindt men het Arabische type.
Het grootste gedeelte der Berbers is in taal, godsdienst, kleeding en zeden geheel
Arabisch geworden. In Algiers is de Berbersche taal tot een dialekt. van het
Arabisch gedaald. Vooral de nomadische Berbers hebben hun nationaal karakter
verloren; de landbouwers daarentegen hebben nog veel van hun nationale .zeden en
taal bewaard, zoodat men bij dezen de beste voorbeelden van Berbers kan vinden.
De Berbers zijn ijverige landbouwers, handwerkers of handelaren,, o v e r’t algemeen
goedhartig en spraakzaam, doch niet zonder religieus fanatismus. De hoofddracht
bestaat uit een wollen tunika, welke bij de mannen tot de knieen, bij de vrouwen tot
de voeten afhangt. Deze kleederdracht werd oorspronkelijk door ieder zelf vervaardigd;
de bewerking van wol tot stoffen is nog altijd een der belangrijkste bezigheden der
vrouwen. Verder dragen de mannen bij zwaren arbeid een lederen schort en dp
reis een boernoes, in den regel een oud familiestuk, zooals blijkt uit vele gaten en
losgerafelde kanten. De vrouwen dragen een veelkleurigen doek om de schouders.
De mannen dragen het haar kort, doch laten na hun 25ste jaar den baard groeien.
Waar de Berbers nomaden zijn, bezitten zij meer het echte Arabische uiterlijk,
dat men bij de landbouwers minder vindt. Dan zijn zij herders, zwerven rond met
hun vee, wonen in de tenten en zijn geoefende ruiters. Van karakter is de Berber
rüstig, schijnbaar onverschillig, tot mijmeren geneigd en traag; zijn gelaats-uitdrukking
is stug en zijn blik niet open. Hij volgt den Koran naar den geest en de letter;
alleen aan de overmacht onderwerpt hij zieh. Zoo. ziet men er alle trappen, die tot
absoluut gezag leiden. Hierdoor vormen de nomadische Berbers een scherpe tegenstelling
met de landbouwers.
Opmerkelijk is de tegenzin, dien men bij de Berbers ontmoet, om metalen te
bewerken. De nomadische Berber koopt zijn metalen gereedschappen, wapens, enz.
gaarne in de stad, terwijl de Kabyl het een voorrecht acht, een smid in het dorp
te hebben. De wapens der Berbers zijn over ’t algemeen dezelfde als die der
Arabieren en bestaan uit het lange, rechte zwaard, de licht gebogen handsehaar, en
het lange geweer.
De Berbers zijn geen stedenbouwers. De oudste Berbers worden beschreven als
mannen, die veel met paarden omgingen en geen steden hadden. Al mag men den
Berbers niet absoluut het bewonen der steden ontzeggen, toch is het een onloochen-
baar feit, dat in de steden van hun land de Arabieren en de gearabiseerde Berbers
de meerderheid uitmaken. In hun bergdorpen en bürgen daarentegen bleef de
nationaliteit der Berbers nog tot op zekere hoogte bewaard.
De dorpen der Berbers hebben een eenigszins steedschen bouw. De flinke huizen
zijn meest van steen opgetrokken en hebben twee verdiepingen. Men vindt grootere
en kleinere dorpen, bestaande uit huizen en hutten, en slechts een gedeelte woont
in tenten, terwijl de Arabieren in tentdorpen of steden wonen. De dorpen zijn, zoo
mogelijk, op de toppen en aan de hellingen der bergen gebouwd, en worden steeds
door een wal of muur te r verdediging ingesloten. Er bestaan zoden-hutten en hutten
uit leemen tegels of baksteen gebouwd; mortel wordt gebruikt uit kalk, leem of
koemest. Het hellende dak wordt gemaakt van riet, stroo of steenen. In de woning
vindt men rechts het verblijf voor de familie, links den stal. Een tuintje of klein
stuk bouwland omringt het huis. In de Kabylen-dorpen wordt de tweede verdieping
eerst op het huis geplaatst, als een zoon trouwt; in de dorpen van den West-Atlas
dient de tweede verdieping hoofdzakelijk tot een soort van veranda, wat weinig in
overeenstemming is met het ruwe klimaat dezer streken.
In den winter zoeken de bewoners beschutting tegen de koude in kelderachtige
kuilen onder de huizen. Gedeeltelijk te r verdediging, gedeeltelijk om het warmer te
doen zijn, worden de huizen in een dorp zoo dicht mogelijk aaneengebouwd, zoodat
een dorp den indruk maakt van een kasteel. De over den Atlas verspreide sloten
der stadhouders en andere aanzienlijken hebben een andere bouworde.
In tegenstelling met het aristocratisch patriarchaat der Arabieren vinden wij bij
de Berbers een vrije staatsregeling; bij hen neemt ook de vrouw een hoogere plaats in.
Bij de staatkundige vereemgmg der Berbers vormt de gemeente, de „dschemaa”
den grondslag; zij vormt als het wäre een souvereine republiek op zichzelf. Vol
moed en vuur stnjden de Berbers voor haar zelfstandigheid. Het dorp is voor hen
de Staat; de vergadenng der volwassen mannen u it het dorp vormt als „dschemaa”
de regeenng. Bij haar berust het bestuur en de rechtspraak, de wetgeving en de
heffing der belastmgen. Tot uitvoering van haar besluiten wordt de Amina”
gekozen, een soort van burgemeester. De meerderjarige dorpelingen kiezen dezen
meestal uit een aanzienhjke familie, bij welke deze waardigheid dikwijls lang
erfehjk is. De „dschemaa” is in haar macht weder beperkt door religieuse
Protesten, door de „vendetta die elke andere rechtspraak te niet doet en door de
vereemgingen, welke men sofs noemt. Deze „sofs” zijn vrijwillige vereenigingen van
mannen uit een gemeente voor een gemeenschappelijken a rbeid; er bestaan echter
ook „sofs met politieke doeleinden. Indien de „sofs” zieh tot bloedwraak verbinden
ontstaan er partijschappen, die de stammen gedurende langen tijd verdeelen- de
veeten verbreken de gemeentelijke banden, welke de „dschemaa” bindt
De „dschemaa” vergadert in een open hal in het midden van het dorp; de leden
nemen -daarbij plaats op steenen zitplaatsen. Het partijleven dringt echter ook bij
hen door en met zelden worden de rechter- en linkerzijde dier vergaderplaats door
leden van verschallende „sofs ingenomen.
Vooral bij aanvallen van buiten kan het gebeuren, dat er „sofs” gevormd worden
door mannen uit verschiffende dorpsgemeenten. Daardoör komen dan eenige dorpen
tot een soort van confederatie, welke hen mächtiger maakt tegenover een gemeen-
schappehjken vijand. Zoo -vormden de Krumir’s, die in 1881 den Franschen het
voorwendsel aan de hand deden tot den Tunesischen veldtocht, een confederatie uit
vier groepen, die over meer dan 12.000 geweren konden beschikken.
De Berbers zijn een krijgszuchtig volk; nooit bogen zij zieh vrijwillig. onder het
juk van vreemden Wij zagen dit reeds op pag. 398. Bij de verovering van Algiers
onderwierpen de Franschen eerst de Türken, daama de Arabieren, en eerst na een
heftigen stnjd slaagden zij er m, de vrijheidslievende Kabylen ten onder te brengen.
Op 16-jangen leeftyd worden de jongens in de „dschemaa” gebracht; zij ontvangen
dan wapenen, die zij tot het 60® ja a r dragen. Krijgsherauten verklären over ’t geheel
den oorlog; ook zonder deze voorafgaande verklaringen hebben echter wel nachtelijke
plundenngen plaats bij vijandelijke stammen. Deze strijd van dorp tegen dorp van
stam tegen stam, is onder den invloed. van Frankrijk veel vermindere?. Sluipmoord
W n O l j e “ °g Veel voor- V™eger waren plaats en tijd der gevechten meer
bepaald, de dorpen moesten vermeden worden, en behalve den Vrijdag, den heiligen
§ 1 1 ¡ ¡ 1 Mohammedanen, had men nog andere dagen der week met len
„Cjodsvrede.
De Berbers zijn Muzelmannen geworden; ook hun zeden en gewoonten zijn
gearabiseerd. Toch zijn de Kabylen en de Arabieren verbitterde vijanden gebleven.
De kenms van den Koran gaat bij de Berbers niet ver. W a t zij van den godsdienst
weten, bepaalt zieh gewoonhjk tot de geloofsbekentenis: „Er is geen God dan God
en Mohammed is zijn profeet.” Zij bidden zelden, verzuimen de wasschingen en het
vasten, drinken brandewijn zonder gewetensbezwaar; men beweert zelfs dat er
stammen zijn, waarbij de armen het vleesch van wilde zwijnen eten. Dit wordt
de* Kabalen ’ °P ^ verklarin« van Seneraal Daumas omtrent
Toch paart zieh aan deze onkunde een fanatieke haat tegen ongeloovigen. Nergens
gaat de haat tegen Christenen verder dan hier. Voor het doodschieten van een
Fhnsten ontvangen zij den hemel tot belooning, meenen zij. De vereerino- die zii
koesteren voor hun „Maraboets”, een soort van priesters, die hun leven aan ontbering,
zeltkastijdmg en godsvereering wijden, grenst aan het ongeloofelijke. Dezen zijn in
hun oogen levende heiligen, die tusschen de engelen en de menschen in staan. Zij
leven op kosten van het volk; hun gemeenschappelijke woningen (zawia) worden
hersteld en van het noodige . voorzien, zonder dat zij er zieh mede bemoeien. Men
voorkomt hun wenschen, brengt hun water, hout en voedsel; gaan zij aalmoezen
opzamelen m de dorpen, dan loopt iedereen hen tegemoet, vraagt naar hetgeen zij
gaarne willen hebben en overlaadt hen met geschenken.
A FRIKA.