316 h e t g e y a n g e n n e m e n d e r k o n i n g i n . WREEDHEDEN VAN MTESA, 317
van Speke. Bij zekere gelegenheid, had genoemde reiziger den koning een geweer
gegeven, waarmede deze zeer in zijn schik was. Na het eenigen tijd bekeken te
hebben, laadde hij het en gaf het aan een zijn er pages met den last, er iemand op
de plaats buiten het paleis mede dood te schieten. De page, een jongen, nam het
geweer; ging er mede naar buiten, en een oogenblik later bleek u it het afgaan van
het schot, dat de bevelen des konings waren opgevolgd. De kleine schelm kwam:
even daarna terug, grinnikend van genoegen, evenals een schooljongen, die zijn eerste
spreeuw geschoten- had, en gaf het geweer aan zijn meester terug. Van den ongelukkige,
die tot wit had gediend, vernam men niets; het vermoorden van een mensch was
zulk een alledaagseh geval, dat men het niet de moeite waard achtte, daarover
te spreken.
Het volgende verhaal deelt Speke nog mede omtrent Mtesa. Eens was. de koning
met zijn vrouwen op een pleiziertocht. Een zijner meest begunstigde vrouwen, die
er buitengewoon goed uitzag, plukte een vrucht en bood die den koning aan,
klaarblijkelijk met het doel, hem hiermede genoegen te doen. In plaats van dit op
te nemen, zooals het bedoeld was, werd Mtesa versehrikkelijk d riftig ; hij verklaarde,
dat het de eerste keer in zijn leven was, dat een vrouw hem iets had durven
aanbieden, en beval zijn pages, haar weg te voeren, om te r dood gebracht te worden.
De koning had deze woorden niet uitgesproken, of de geheele tröep pages nam hun
koorden tulbanden van het hoofd en vloog als een, in den vorm van Kupido’s vermomde,
bende gerechtsdienaren op de koningin af; deze, verontwaardigd, dat de kleine duivels
haar durfden aanraken, beriep -zieh op den koning en trachtte hen als vliegen van
haar lijf te houden. Zij werd echter spoedig övermeesterd en weggesleept; zij riep
de namen aan van Kamraviona en M’zungu (d. i. mijzelf [kapt. Speke]) om haar
te helpen en te beschermen. Haar meestgeliefde zuster, Lubuga, en al de andere
vrouwen omhelsden de knieen van den koning en vroegen vergiffenis. Hoe meer zij
om genade smeekten, des te onbeschofter werd hij, totdat hij öp het laatst een stok
nam en er het arme slachtoffer mede op het hoofd sloeg.
„Ik had mij,” aldus lezen wij bij Speke, „tot dusverre streng onthouden, mij met
een enkele handeling van ’s konings willekeurige wreedheid te bemoeien, ömdat ik
zeer goed begreep, dat mijn tusschenkomst, na een zoo körte kennismaking, meer
kwaad dan goed zou doen. Deze laatste barbaarsche handelwijze was echter meer
dan mijn Engelsch bloed kon verdragen, en toen ik mijn naam, M’zungu, op zulk een
biddende wijze hoorde inroepen, vloog ik naar den koning, hield zijn opgeheven arm
tegen en vroeg hem om het leven zijner vrouw. Ik verkeerde natuurlijk in groot
gevaar, mijn eigen leven te verliezen, indien ik den wispelturigen tiran op deze
wijze dwarsboomde. Hij glimlachte echter om het nieuwe dezer tusschenkomst en de
vrouw werd onmiddellijk losgelaten.”
Bij een andere gelegenheid vroeg Grant eens, toen Mtesä op de jacht was geweest,
wat hij zoo al geschoten had. Het onverwachte antwoord was, „dat het wild zeer
schaarsch was geweest, maar dat hij, in de plaats hiervan,- nog al wat menschen
geschoten had,”
■ Van Mtesa worden vele gruwelen verhaald. Zijn eigen vrouwen sloeg hij dikwijls,
zooals bij het volk gewöonte was. Zelfs had hij een bijzondere zweep, om de vrouwen
te slaan. Zij was gemaakt van een lange strook van hippopotamus-huid, die in tweeen
gesneden was, tot op 15 ä 20 centimeter van het eind. Dit einde werd geklopt en
geschrapt, tot het den behoörlijken vorm van een handvatsel of steel verkregen had.
De twee riemen, die er aan zaten, liet men Vierkant; zij werden echter schroeffegewijze
ineengedraaid, zoodat zij over hun geheele lengte scherpe kanten hadden. Gedroogd
zijnde, was deze zweep bijna zoo hard als ijzer en nagenoeg even zwaar, waardoor
bij elken slag de scherpe kanten diep in het vleesch snijden.
Het slaan zijner vrouwen was echter niet alles; hij doodde zijn vrouwen en hun
bedienden ook zonder eenig medelijden. Zoolang Speke in den omtrek van het paleis
woonde, ging er nagenoeg geen dag om, zonder dat een vrouw te r dood werd gebracht,
somtijds werden er 3 of 4 op een dag vermoord. Meestal waren het vrouwelijke
bedienden der koninginnen, maar niet zelden sleepten de pages ook een vrouw naar
buiten, wier kapsel aantoonde, dat zij een der vrouwen van den koning was.
Mtesa was inderdaad een volmaakte Afrikaansche Blauwbaard. Hij trouwde en