SPi°°r g®loof aan God treft men bij de Wahuma’s aan. Zij gelooven
echter wel aan het bestaan van een boozen geest in de gedaante van een man die
op onbewoonde plaatsen, zooals een met bosch begroeide, donkere kloof, of een
•uitgestrekte, met n e t bezette poel, leeft, maar door geschenken te vriend gehouden
kan worden. De gelukkige jager besternt dan ook voor dezen geest een stuk vleeseh dat
WegS] 1u g+e rt’, J het een hond toewierP ! °ok legt men vaak een ei, een
kleine banaan of het vel van een geitenbokje voor de deur van het miniatuurgebouwtje
dat men bij den mgang van elke zeriba aantreft.
_Elk draagt een amulet om hals, arm of middel. De Wahuma’s gelooven aan het
„booze oog en voorteekenen, maar zijn niet zoo bijgeloovig als de Waganda’s •
misschien komt dit, doordien zij zoo ver uiteen wonen. Zij vreezen voor hekserij’
en die onder verdenkmg daarvan leeft, ontvangt spoedig zijn straf
De hoofdkost der Wahuma’s bestaat in melk. Door het verkoopen van hun boter
en ossenhuiden zijn zij m Staat, nu en dan zoete aardappen, gierst en bananen te
koopen, maar zij verklären met eigenaardige fierheid, dat zij geen „boeren” ziin. De
doerrha groeit m den omtrek; hun tarwe of mais wordt in de tweede helft van
le b ru a n tegelijk met de boonen gepoot. De gierst wordt in September gezaaid en
, rl nJP 1 ® ? de sikkel. Elk dorp heeft uitgestrekte velden met zoete
aardappelen en aan de kanten der bananengaarden kweekt men colocasiä’s of Helmia
(sorghum vulgare). : , .
nAHvLmnah'ia” j°f buier wordt ,bereid uit, gemalen, gegiste gierst en rijpe bananen.
De hoofden houden hieryan veel en bezoeken dikwijls hun vrienden in den omtrek
om de malwa-potten te ledigen. Gelukkig is deze drank niet erg koppig en brengt
hij niet meer dan eemge opgewektheid teweeg.
* * *
De nijverheid dezer volken getuigt van zorg voor de details, zonder dat zij zieh
door oorspronkehjkheid boven de Negers van Centraal-Afrika verhelfen: zelfs staan
zij m dit opzicht beneden dezen. Hun keuze van kleuren en vormen berust on
oude overlevenng en is over ’t geheel eenvoudig. Hun aardewerk, dat door
pottenbakkers bewerkt wordt, wat op verdeeling van arbeid wijst, is eenvoudig, doch
sierhjk van gedaante; het wordt vervaardigd zonder draaischijf. In de kunst van
vlechten hebben zij een groote bekwaamheid verkregen. Uit gras vervaardigt men
groote, ronde korven, die waterdicht zijn en gebruikt worden, om de spijzen in te
“ / “ j ^ e matten voor huishoudelijk gebruik worden uit strooken van jonge
dadeipalmbladeren gevlochten; zij zijn zeer buigzaam en volgens ¿odellen, die van
smaak getuigen. De fabnkaten van kralen vertoonen eveneens door vorm en kleuren
goeden smaak De houtsnijkunst Staat bij de Wanjoro’s niet -op zoo hoogen trau als
de andere takken van industrie. Zwarte verf verkrijgen zij uit een welriekende
houtsoort. Groote ficusboomen met donkere bladeren worden om de dorpen geplant
om baststof en brandhout te leveren. Als smeden staan die uit Uganda het hoogst-
in Ussuiyen Usmdja wordt de metaalbewerking overgelaten aan het smidsvolk der
Warongo s. Het ijzer verkrijgen zij uit binnenlandsch erts. Speren, klokken en ringen
worden vervaardigd van koper, dat uit Zanzibar of thans van de kust wordt aangevoerd.
artiked611 ^ °°k « Ü laatste jaren veel geimporteerd, evenals andere Europeesche
De landbouwwerktuigen zijn eenvoudig; de houw is het belangrijkste hulpmiddel
om den bodem om te spitten. Vrouwen verrichten den landbouw; alleen staan de
mannen hen soms bij. In Uganda, dat beter bebouwd is dan Unjoro, zijn de tuinen
door hooge hagen van de wegen geseheiden.
Het hoofdvoedsel van de lagere klassen der Waganda’s bestaat meest uit planten
waarvan de banaan een eerste plaats inneemt. Bij de Wahuma’s, die veehouders zijn’
is melk het hoofdvoedsel, gelijk wij reeds zeiden. Uhaya, door een diep dal van het
westehjker liggende Karagwe geseheiden, is beroemd door de productie van tabak en
kotlie. De Arabieren hebben daarenboven uien, paradijsappels, guajavas, granaatappels
en maankop mgevoerd. Terwijl vogels en eieren slechts zeiden gegeten worden eet
n?.en ,m Unjoro vleeseh van de tijgerkat. Aan den oever van het meer en op de
eilandjes is de vischvangst van groote beteekenis. ‘ Goed zout is in Uganda een
zeldzaamheid; in Unjoro is het zout beter. Voor en na den maaltijd wascht men
zieh de handen en worden er pijpen gebracht en koffieboonen rondgediend, om te
kauwen. In Uganda Staat het welgemanierd, steeds eenige koffieboonen bij zieh te
dragen, welke men bekenden, die men ontmoet, ten gebruike aanbiedt. Gedurende
den maaltijd drinkt men in Uganda niet; na den maaltijd drinkt men water of
pisangwijn. Het bereiden van bananenwijn is een eerste taak, zoodra ergens een;
leger opgeslagen, of een gezelschap verzameld is. Daar deze wijn licht is, kan1,
men er groote hoeveelheden van drinken, en wegens de gemakkelijke bereiding kani
zelfs de ärmste hiervan genieten. Speke noemde Uganda een „pombe drinkend land
dronkenschap en onmatigheid in het eten zijn algemeene gebreken.
De jacht is een lievelingsbedrijf in Uganda; velen houden zieh met de jacht op;
olifanten als een bedrijf bezig. Drie of vier jagers vereenigen zieh daartoe en vollen;
de dieren met hun speren aan. Kleine antilopen worden door drijfjachten in netten!
gevangen. De bewoners der oevers van het meer houden zieh druk bezig met de|
vischvangst; gewoonlijk geschiedt dat met den hengel.
De Waganda’s zijn goed gewapend; hun speren zijn uitnemend bewerkt. In het'
zuiden zijn lichte werpsperen in gebruik. Zij hebben lange, ovale Schilden, een weinig;
gewelfd en uit licht hout vervaardigd, terwijl zij door vlechtwerk van de dünne'
ranken eener slingerplant overdekt zijn. In het midden is het schild verhoogd en
daaronder is het uitgehold. Naast hun speren gebruiken de Waganda’s zeiden, de;
Wanjoro’s dikwijls pijl en boog. In de laatste jaren werden ook geweren ingevoerd.
De Waganda’s bezitten een vloot van oorlogskano’s, wel een bijzonderheid in Afrika.;
Deze zijn over de talrijke eilanden in het Victoria Nyanza längs den oever van Uganda
verdeeld, zoodat het hoofd van een eiland twee of meer kano’s onder zijn toezicht
heeft. Vele dezer kano’s zijn met veertig personen bemand. Over ’t geheel zijn zij
goed gebouwd; het voorste gedeelte is spits gebogen en met eenige antilope-hoornen'
versierd, terwijl een franje van gras de spits in den boeg doet overgaan. Vele dezer
kano’s herinneren aan Maleisch-Polynesische vaartuigen.-Door roeiers voortbewogen,
wordt de kano door de beide voorgte roeiers gestuurd. In zijn goeden tijd bezat
Uganda wel 500 kano’s.
* * *
Al Staat de beschaving bij deze volken hooger dan bij de meeste beschreven Negers;;
toch is het verschil in karakter niet zoo groot, dat dit aanstonds in het oog va.lt.
Het despotisme der vorsten, dat tot gruwelijke daden voert, hebben wij reeds leeren
kennen. Wij wezen er reeds op, dat de mode daar aan wetten gebonden is, op
welker overtreding Mtesa strenge straffen gesteld had. Dit is alleen mogelijk bij,
stammen, waar het leven van een mensch weinig waarde heeft. Die toestanden zijn
thans wel iets verbeterd, maar voor weinige jaren, onder Mtesa, werd er nog vreemd
met menschenlevens omgesprongen.
Indien een man voor den koning verscheen en zijn kleederen hem niet volgens de
wetten der etiquette aan het lijf zaten, als hij zieh vergiste in de wijze van groeten, of
als bij het bukken een klein gedeelte van zijn beenen bloot kwam, dan werd hij
onmiddellijk weggevoerd, om te r dood gebracht te worden. Het dragen van voorwerpen
van weelde was aan allerlei voorschriften gebonden, die streng werden gehandhaafd.
De huid van den serval, een soort van tijgerkat, mocht alleen gedragen worden door
iemand, die van koninklijke afkomst was; op de overtreding stond een strenge straf.
De koning alleen had het recht, op de kruin van zijn hoofd een hanekam van h a a r1
te dragen ; het overige haar werd weggeschoren. Alleen aan een paar der meest
geliefde koninginnen schonk de koning soms ook dat voorrecht.
De wijze van zitten gaan was ook nauwkeurig bepaald. De koning alleen mocht'
gaan zitten op een stoel; al zijn onderdanen moesten neerhurken op den grond. Toen
Speke en Grant Uganda bezochten (1862) ontstond er strijd over, of deze reizigers
wel van hun leuningstoelen gebruik mochten maken; de koning eischte namelijk, dat
zij op den grond zouden gaan zitten. De strijd hierover werd in der minne geschikt;
de reizigers besloten in tegenwoordigheid van den koning op bundels gras te gaan
zitten, die even hoog waren als stoelen.
Hoe weinig een menschenleven gerekend wordt, blijkt uit het volgende verhaal