groot, als die worden Icon. Zij zijn in talloös veel dorps-heerschap.pijen versnipperd,
welke jeder op zichzelf geen geväar opleveren. Onderlinge veeten komen echter
veelvuldig voor. Dat er niettemin een zeker op tradities berustend nationaal gevoej
bij hen leeft, is zeer waarschijnlijk te achten: hieruit moet het algemeen voortdringen
dezer volken naar het westen verklaard worden. Welke gemeenschappelijke band
d at is,. valt nog niet uit te maken.
KRUISBOOG DEB FAN’S.
Bij de Fan’s is ieder krijgsman, zoodra hij den mannelijken leeftijd bereikt heeft.
Daarom zijn zij dan ook allen stelselmatig gewapend; hun voornaamste wapen was
het krijgsmes, soms 1 meter lang en 7 centimeter breed. In den laatsten tijd zijn
e r hoe langer hoe meer geweren gekomen.
De afbeelding op de voorgaande pagina geeft een voor'stellirig der verschillende
messen, zooals die ook bij andere volken in West-Afrika
worden gebruikt. Het middelste heeft de grootte bijna
van een zwaard; daarvan doet vporal de punt, die zeer
scherp gehouden wordt, goede diensten. Het mes aan de
linkerhand wordt tot snijden gebezigd; dat aan de rechter-
zijde wordt gebruikt, om den vijand op den schouder een
slag toe te brengen. Het moet een vreeselijke werking
hebben. Behalve deze strijdmessen'bezitten velen nog een
kleiner mes voor huiselijke bezigheden. Naast de messen
ziet men afbeeldingen der scheeden, meestal uit twee platte,
uitgeholde en tegen elkander geplaatste stukken hout ver-
vaardigd, en door de een of andere huid, bij voorkeur van
slangen, bekleed.
"Verder gebruiken de Fan’s bijlen van verschillenden
vorm. Een van deze komt overeen met het krijgsmes der
Niam-Niam’s - en wordt eveneens als werptuig gebruikt.
Als de Fan zijn bijl werpt, mikt hij altijd naar het hoofd
van den vijand, en met behendigheid weet hij zdö te
werpen, dat de punt benedenwaarts gekeerd is. Op deze
wijze wordt het slachtoffer /een slag toegebracht, om hem
het hoofd te klieven. Een ander soort van bijl vertoont de
figuur op pag. 334. Het is een vrij zwaar wapen, dat niet
geworpen, doch in ’t gevecht man tegen man gebezigd
p i j i jk o k e r e s p u l e n . wordt. De v.ersieringen op het blad zijn bewijzen van hun
vaardigheid in de smeedkunst. Verder gebruiken zij speren
van + 2 meter lang, tamelijk dik, welke dienen om mede te steken. Sommige
hebben een gladde, bladvormige punt, andere bezitten zelfs weerhaken.
Een eigenaardig wapen van dit volk is de kruisboog, die geregeld als oorlogswapen
gebruikt wordt, (zie bovenstaande afbeelding). Die boog is zeer stijf, zoodat de
krijgsman, als hij hem wil spannen, op den grond gaat zitten en zijn voet er tegen
zet. Het rechte gedeelte is l 1/1 meter lang; het kleine houtje in de spieet is de
trekker. Met dezen kruisboog schiet de Fan zijn pijlen op 12 meter afstand. Die
pijlen zijn van hout gemaakt, doch zijn vooral hierom zoo gevaarlijk, omdat zij in
gift gedöopt worden. Deze pijlen, met een pijlkoker van koehuid, worden in de
figuur op de voorgaande pagina afgebeeld. Behalve deze kleine pijlen van 30 centimeter,
hebben zij ook pijlen van ongeveer meter lang.
Het eenige verdedigingswapen is het schild, van een olifantshuid vervaardigd,
Men neemt daarvoor dat gedeelte van de schouders van het dier, waar de huid het
dikst en sterkst is. Geen speer zal door dit schild heendringen; ook het werpmes
stuit er op af; zelfs hiedt het weerstand aan een geweerkogel. De vormen dier
Schilden zijn eenvoudig en verschillen onderling weinig.
De Fan’s maken zelf hun wapens, zij bezitten daartoe uitmuntend staal. De bodem
levert ijzererts op, Om dit tot ijzer te bewerken, gaan zij op zeer primitieve wijze te
werk. Hun blaasbalg bestaat uit twee körte houten cylinders, aan welker boveneinden
een los stuk van een zachte huid bevestigd is. Aan elke huid zit een houten handvatsel.
Van het ondereind der holle cylinders loopt een houten buis en deze twee buizeh
komen in een enkele ijzeren buis bijeen, welke laatste in het vuur uitkomt. Zoo drijft
de man, die den blaasbalg behandelt, een aanhoudenden luchtstroom in het vuur.
Aambeelden en hamers zijn zeer eenvoudig, evenals overal in Afrika. Toch werken
zij met die onvoldoende hulpmiddelen zeer goed. Hun beste wapenen worden met
figuren versierd, door middel van een kleinen beitel er in gedreven.
Dat de Fan’s met het dwergvolk der Bayaga’s in betrekking staan en van dezen
het jachtwild ontvangen, hebben wij op pag. 85 vermeld. Zelf zijn zij geen bekwame
jagerS; het eigenlijk jachtvermaak is hun onbekend, evenals aan de meeste onbeschaafde
volken. Als men er te r jacht gaat, is dit enkel om het vleesch. Op vleesch zijn de
Fan’s dan ook zeer gesteld; dat van den olifant geldt als een bijzondere lekkernij.
Hoewel de Bayaga’s hun het olifantenvleesch leveren, weten zij toch ook zelf dit dier
door listen en streken te bemächtigen en te dooden. Er is bijna niets aan den
olifant, dat niet door hen gebruikt w o rd t: de slagtanden verkoopen zij, de huid
gebruiken zij voor Schilden en het ¡vleesch, hoe ongenietbaar ook voor den Europeaan,
eten zij. Du Chaillu zegt, dat olifantenvleesch, na drie dagen achtereen gekookt te
zijn gOweest, toch nog het taaiste en onaangenaamste vleesch was, dat hij ooit had
geproefd. „Ik kan niet zeggen, hoe het smaakt,)want wij hebben geen vleesch, welks
smaak er op gelijkt, maar het schijnt vol pezen en kraakbeen te zijn, en wanneer
het twee dagen lang twaalf uren daags gekookt heeft, is het nog taai. De reuk is
niet onaangenaäm, maar hoewel ik meermalen beproefd heb, mij aan het gebruik
daarvan te gewennen, liepen al mijn pogingen daartoe op mislukking u it en kwam
: Ik tot de ontmoedigende ontdekking, dat het mij hoe langer hoe meer tegenstond.”
De Fan’s hebben aarden potten en pannen, vankleigebakken, waarbij zij geen draaischijf
gebruiken. Hun potten zijn plat en rond en hebben iets van melktesten. Zij maken water-
flesschen van een geheel klassieken vorm en ook vaten voor palmwijn van klei, geheel met
de hand gevormd. Als aan de klei de vereischte vorm gegeven is, wordt zij in de zon
gedroogd en vervolgens in het vuur gehakken. Ook pijpekoppen vervaardigen zij van klei.
* * *
De Fan’s zijn kannibalen of menscheneters, zeiden wij. Hoewel enkele stammen
zieh over het kannibalisme schijnen te schämen, is dit met de Fan’s niet het geval.
De reiziger Reade vroeg met veel omzichtigheid een oud man hier eens naar, en
deze antwoordde zeer openhartig: „natuurlijk eten alle Fan’s menschen en ik doe
het ook. Het vleesch van den mensch is zeer goed, en evenals dat van den aap
zeer vet.” Meestal werden de krijgsgevangenen gegeten, maar sommigen zijner
vrienden aten ook de lijken van te r dood gebrachte toovenaars, een voedsel, waarvoor
hij voor zieh een weinig bang was, uit vrees voor het geheimzinnige.
Enkelen beweren, dat de Fan’s hun eigen dorpsgenooten niet opeten, maar hun
lijken ruilen voor die uit nahurige dorpen. ‘De lijken der slaven worden echter wel
gegeten. Bij oorlogen en rooftochten trachten zij zieh van menschenvleesch te voorzien.
De lijken der koningen eten de Fan’s echter niet.
AFRIKA. 22