Uit de afbeelding op deze bladzijde blijkt,.dat verscheidenen der ge val len kriigsliederi
pijlen hebben m hun kapsel. Dit is een zonderlinge gewoonte der Bosjesmannen ■
zij houden er van, om hun pijlen bij de hand te hebben, en dragen ze daarom in
nun haar, evenals een ouderwetsche klerk zijn pen achter het oor draagt. Over
h et algemeen bergt hij ze in zijn pijlkoker met de punten naar beneden, maar
voor het gevecht haalt hij ze er uit en steekt ze, met de vergiftige punten naar
buiten, aan elke zijde van zijn hoofd, waar zij er dan uitzien als twee geraamten
van waaiers. '
De trekkende Bosjesmannen worden door geen rivier in hun tochten tegengehouden.
JJaar de wateren m den regentijd niet zelden een zeer sneilen stroom hebben
bedienen zij zieh van een hulpmiddel, dat zij een „houten paard” noemen. Ditbestaat
K A F F E E S EN BOSJESMANNEN IN S T B IJD .
u it een stuk hout te r lengte van l 1/2 ä 2 M., waarin aan het eene einde een pen
geslagen is. Zwemt nu iemand over een rivier, dan plaatst hij deze wigge zoodanio1
tegen zijn reehterschouder, dat het hout onder zijn lichaam ligt en helpt om hem
te dragen.
Wij zullen thans de wapenen nagaan, waarmede de Bosjesman - zijn prooi meester
wordt en zijn vijanden bevecht. Deze zijn voor hem van groot belang.
De kleine, maar vreeselijke pijlen, waarvan de Bosjesman met zulk een doodelijke
uitwerkmg gebruik maakt, worden met de grootste zorg vervaardigd; de netheid, waarmede
zij gemaakt worden, wekt onze bewondering, vooral wanneer wij de hoogst
onvolkomen gereedschappen in aanmerking nemen, die hij de vervaardiging gebruikt
worden. ’ • >: - . : : ®
De geheele- pijl is omtrent 50 cM. lang en bestaat uit 4 verschillende deelen.
Vooreerst de schacht, die 30 ä 34 cM. lang is en niet dikker dan een gewoon
potlood. Zij wordt vervaardigd van het gewone Kaffer-riet, dat tegelijk sterk
en licht is. Aan elk uiteinde is dit omwonden met het ingewand van een of ander
dier;, dit wordt er nat omgedaan en krimpt sterk ineen wanneer het droog wordt-,
zoodat het dan zeer hard en stijf is, Het eene einde wordt eenvoudig dwars afge-
sneden en het andere ingekeept, om er de pees van den boog in te leggen.
Nu volgt er een stuk been, gewoonlijk van een
struisvogel, te r lengte van 8 cM. Het eene einde
hiervan wordt in het open eind der schacht gestoken,
terwijl, over het andere een k o rt stuk riet geschoven
wordt, waarover een stroök ingewand vrij sterk is
heen gebonden. Het dient alleen, om het eigenlijk
voornaamste gedeelte van den pijl in zieh op te nemen,
want het stuk struisvogel-been dient slechts, om aan
het wapen de noodige zwaarte te geven.
Het uiteinde van den pij 1 is van ivoor en komt in vorm
veel overeen met het stuk been, hetwelk wij reeds
beschreven hebben. Het eene einde is puntig, zoodat
het in de holte van he t-rie t kan gestoken worden,
terwijl het andere eerst met ingewand omwonden
is en dan een inkerving heeft van de diepte van
6 tot 8 mM. Deze inkerving dient, om het platte,
driehoekige stuk ijzer op te nemen, hetwelk de eigen-
lijke punt van den pijl uitmaakt.
De pijl zelf is nu gereed en het eenige, wat er
nu nog noodig blijft, is het vergif, dat er zulk een
vreeselijk wapen van maakt. Dit vergif, dat eerst
zoo dik is gemaakt als lijm, wordt in een vrij
dikke laag over de geheele punt van den pijl gesmeerd.
Eer het geheel en al droog is geworden, wordt er
een kort, puntig stukje ijzer of van een penneschacht
ingestoken, met de punt naar achteren, zoodat
het een soort van weerhaak vormt. Wordt zulk
een pijl nu op een mensehelijk wezen afgeschoten
en trekt deze het uit de wond, dan is het bijna
zeker, dat de ijzeren punt, die slechts los aan den pijl
bevestigd is, in de wond blijft steken. De kleine
weerhaak is tot hetzelfde doel aangebracht. Maar
zelfs indien de pijl onmiddellijk werd uitgetrokken,
zou er vergif genoeg in de wond achterblijven, om
deze doodelijk te doen zijn.
Het is echter niet waarschijnlijk, dat de geheele
pijl wordt uitgetrokken. De punt toch is niet stevig
aan den pijl bevestigd, maar er slechts los in gestoken.
De schacht wordt dus gemakkelijk genoeg
verwijderd, maar de punt blijft in de wond, en laat
zieh op geen wijze aanvatten, om er uitgetrokken
te worden.
De kleine weerhaak, waarvan wij spraken, is nau- p i j l k o k e r e n p i j l e n .
welijks zoo groot als de punt eener veeren pen en
ligt zoo dicht tegen den pijl aan, dat men hem lichtelijk
over het hoofd zou zien. Hij heeft een driehoekigen vorm; zijn breedste einde zit
in het vergif en het puntige steekt achteruit en ligt bijna in een lijn met de schacht.
Het schijnt bijna onmogelijk, dat hij in de wond los kan raken, maar het vergif is
in een warm klimaat bijna altijd half vloeibaar en dit is de oorzaak, dat er natuurlijk
met den weerhaak, die er slechts zeer los is ingestoken, altijd een gedeelte van het
vergif in de wond blijft hangen.
Dit is de gewone wijze, waarop een goede pijl vervaardigd wordt, maar niet altijd