terwijl de overige zaken geregeld worden bij besluiten van den President der Republiek.
De Gouverneur-Generaal wordt bijgestaan door een Raad met adviseerende stem.
De erkende Fransohe „interessenspheer” omvat volgens het Fransch-Britsch verdrag
van Augustus 1890 in het zuiden van Algiers en Tunis de geheele westelijke Sahara
tusschen Marokko en Tripolis, benevens de oasen Guära, Tuät en Tidikelt, alsmede
het gebied tusschen den karavanenweg van Fezzan en het Tsad-meer en tusschen
± 12° W.L. eenerzijds en de oostzijde van het Spaansche protectoraat Rio d’oro aan
den anderen kant, -
De bevolkingsdichtheid neemt in Algiers van de kust naar het binnenland af: in
het noorden bedraagt zij 10—50 per K.M2., in het hoogland der Sjotts beneden 10
en in de Sahara minder dan 1 per K.M2. Werkelijk gekoloniseerd is alleen het Teil,
de vruchtbare kustzone aan de Middellandsche Zee.
De godsdienst der inboorlingen is de Mohammedaansche; de overige bewonerS
behooren tot onderscheidene godsdiensten, Het volksonderwijs is er nog siecht;
gemiddeld bezoeken ± 600.000 kinde'ren van 6—13 ja a r geen school, waarvan
535.000 Mohammedanen.
Algiers is bovenal een landböuwgebied; aan den landbouw wijden zieh ± 3,2 millioen
bewoners, waarvan ruim de helft Europeanen. Ongeveer 4.2 millioen H.A. zijn als
bouwland in gebruik; + 150.000 H.A. als wijnland en 3.2 millioen H.A. is bosch:
Behalve tarwe en gerst is de wijn het belangrijkste uitvoerprodukt.
Tunis.
Ten oosten van Algiers ligt Tunis. De ligging van dit, gebied bood buitengewone
natuurlijke voordeelen aan, zoodat de geschiedenis van dit land wel zeer belangrijk
moest worden. Gelegen in het midden tusschen de zuilen van Hercules en de Nijl-
landen, en juist op het punt, waar Afrika zieh naar Italie uitstrekt, Zoo moest Tunis
in den loop der geschiedenis wel met Versehillende volken van Azie, Noord-Afrika
en Zuid-Europa in aanraking komen.
De handeldrijvende Phoeniciers, met een open oog voor alles, wat den handel koü
bevorderen, legden hier reeds een volkplanting aan, + 900 v. Chr., welke handels-
factorij door die günstige ligging de bloeiende handelsstad Karthago werd. Doch de
voordeelen en rijkdommen, welke u it die ligging voortvloeiden, waren ook de bron
van naijver en strijd met de opkomende jongere volken aan de Middellandsche Zee;
-hoofdfactoren, die de treurige geschiedenis van het land verder beheerschten. Maar,
al is de staatkundige geschiedenis ongelukkig, in den bloei der stad Tunis, de erfgename
van het oude Karthago, spiegelt zieh toch het samenspei der günstig werkende
economische factoren duidelijk af.
Het gebied van Tunis kwam in 1574 onder beschermheersehappij van Turkije en
de geschiedenis des lands is sedert een reeks van paleis-revoluties, hof-intrigues en
Janitsaren-opstanden. De heerschappij van de Porte beteekende in deze eeuw weinig
meer, de orde in het land liet veel te wenschen over, en zoo kon Frankrijk in 1881 door
koen optreden het land bemächtigen en den Bey dwingen, het Fransche protectoraat
te aanvaarden, dat sedert gevestigd is. De Bey, Sidi Ali, Staat aldus onder Fransche
bescherming; een Fransch minister-resident vertegenwoordigt dit Rijk en een leger
van ongeveer 11.000 Fransche troepen ligt in het land.
Tunis beslaat een oppervlakte van 99.600 K.M.2—118.000 K.M.2. Het zielental rekent
men op 1.5 millioen, d. i. 15 bewoners per K.M.2. Van die bewoners zijn nog ±
446.000 nomaden.
De bevolking van de noordkust bestaat meest uit Arabieren; in het binnenland
vindt men meest Berbers. Het meerendeel der bevolking heeft vaste woonplaatsen,
doch daarenboven vindt men er een groot aantal nomadische stammen, zooals wij
reeds zagen. De Bedoeienen nemen echter ook hier, evenals in Algiers, in aantal af
en gaan er meer en meer toe over, vaste woonplaatsen te kiezen. Daarenboven vindt
men in de steden vele Joden (Hb 45.000) en Europeanen. De hoofdbronnen van bestaan
zijn: landbouw, tuinbouw en bandel. De produkten des lands komen met die van
Algiers overeen. De handel is hoofdzakelijk in handen van Frankrijk, Italie
en Britannie.
Frankrijk heeft in Tunis binnen weinige jaren veel verricht tot ontwikkeling en
verbetering der economische toestanden in dit land. De algemeen verbreide meening,
d a t de Franschen niet kunnen koloniseeren, wordt hier gelogenstraft, zegt Theobald
Fisscher (Preussische Jahrbücher 1898, III), en wij Duitschers kunnen in Tunis veel
van de Franschen leeren op het gebied der kolonisatie.
Frankrijk heeft met groote bekwaamheid steeds den schijn in het binnenland
bewaard, als zoude de Tunesische dynastie en regeering nog altijd heer des lands
zijn, terwijl in werkelijkheid van den eersten dag der protectoraatsverklaring af, alle
macht in handen van Frankrijk was. Hierdoor heeft Frankrijk de voordeelen van
het bezit van Tunis verworven, zonder de haat op zieh te laden, die uit de inbezit-
neming kon volgen. Algiers was voor Frankrijk een leerschool geweest, en voor
menige taktische fout, daar begaan en moeielijk weer goed te maken, heeft het rijk
zieh in Tunis gevrijwaard. In Algiers zijn na 67 jaren niet alleen de achteruitgane
inboorlingen van haat tegen Frankrijk vervuld, doch ook de Europeesche kolonisten
klagen steen en been, en werkelijk zijn zij arm en behoeftig, met schulden overladen.
AVie d.6 döbatten in het Fransche Parlement volgt, kan zieh hiervan overtuigen,
ook zonder Algiers bezocht te hebben. Zoo baart de kolonie Algiers aan de Fransche
regeering voortdurend ernstige zorg.
Van die ontevredenheid is in Tunis geen spoor. te ontdekken; hier heeft men de
eigenuardigheden en de toestanden der inboorlingen ontzien, de plaatselijke instellingen
laten bestaan. En bovenal maakte Frankrijk een günstigen indruk op de bevolking,
toen het orde schiep, en de buitengewoon zware belasting, die hoogst ongelijkmatig
drukte, verminderde of beter regelde. De gewoonte, dat de belastingen alleen met
behulp van het leger geind konden worden, welke nog in Marokko bestaat, verdween,
en maakte plaats voor het vrijwillig ten offer brengen van het gevraagde aan de
schatkist, wat te gemakkelijker ging door verbetering der economische toestanden.
De vooruitgang van den economischen toestand blijkt het duidelijkst u it den
handel. In 1875 bedroeg de totale handel van Tunis, u it- en invoer te zamen, iets
over de 20 millioen franc, Doch in 1894 was de handelsomzet tot 78,9 millioen franc
en m 1895 tot 85,9 millioen franc gestegen. De handel gaat ook langzamerhand
meer in Fransche handen over; Italianen en Engelschen komen meer en meer op
den_ achtergrond. Het aandeel van Frankrijk in den handel op Tunis bedroeg in
1885—1886: 38,5 pCt., van Italie 29,4 pCt., van Engeland 21,9 pCt. Doch in 1893
was de verhouding als volgt: Frankrijk 66 pCt., Italie 13 pCt., Engeland 12 pCt.
Natuurlijk heeft die omkeering de immigratie van vele Franschen naar T u n is
ten gevolge gehad, trots de armoede aan kinderen in Frankrijk. In 1881 telde
men onder de + 20,000 Europeanen in Tunis, meest Sicilianen en Maltesers, slechts
eemge honderden Franschen. In 1895 waren van de 75,000 Europeanen in Tunis,
e r 20,000 Franschen. Die immigratie bepaalt zieh hoofdzakelijk tot de steden; dorpen
met Europeesche boeren vftidt men er nog niet.
Tripolis (met Barka en Fezzan).
Tripolis is de oostelijkste der Barbarijsche staten. Onder de regeering van Karel V
was het Spaansch, doch daarna werd het door de Türken veroverd, zoodat het de
'laatste der werkelijke Turksche bezittingen in Afrika is. De oppervlakte der tot
Tripolis gerekende landschappen bedraagt ongeveer 1,003,000 K.M.2—1,213,400 K.M.2
terwijl het aantal bewoners op 1.3 millioen wordt geschat.
Het land wordt rechtstreeks van Oonstantinopel uit bestuurd. Frankrijk gaf wel
herhaaldelijk zijn wensch te kennen, om de steden Ghadämes en Ghät te verkrijo-en,
doch de Porte voldeed niet aan dit verlangen. De Italianen hebben onderscheidene
handelshuizen in dit gebied. De Porte beschouwt het westelijk gedeelte der Lybische
woestijn en het oostelijk gedeelte der Sahara als haar „interessenspheer”, hoewel dit
met volkenrechtelijk erkend is.
Tripolis heeft zijn grootste beteekenis als noordelijke toegangspoort voor de karavanen
naar den Sudan, hoewel door de opening van den Sudan van het zuiden die beteekenis
vermindert (zie pag. 410). De bewoners zijn Berbers en Arabische Bedoeienen;
in de steden vindt men Mooren, Joden en Sudan-Negers.