Serpa Pinta, Capello, Ivens en Holub bekend geworden zijn. Zij wonen aan beide
zijden van de boven-Zambesi, in de vruchtbare vlakten der rivieren, en ten oosten
van hen wonen de Mambunda’s. Serpa Pinta zegt, dat de Marotse’s zieh beter kleeden
dan de andere inboorlingen; zelden ziet men een volwassen persbon, die het bovenlichaam
niet bedekt heeft. De vrouwen dragen aan een gordei bevestigde huiden, welke
■van voren en van achteren tot de knieen afhangen; een pelsmantel met een kap
bedekt de schouders en reikt tot het midden van de beenen. De vrouwen dragen
onder^okken, van huiden vervaardigd, welke van voren tot de knie, van achteren tot
de kuiten äfhangen, en om de heupen een rijk met schelpen versierden gordei. Verder
behoored een pelsmantel, talrijke, om den hals gedragen snoeren kralen en a rm -e n
beenringen tot de gewone sieraden der vrouwen. In de bewerking der kleedingstukken
staan zij echter bij zuidelijker wonende volken ten achter.
Ontbreekt het mannen en vrouwen aan inheemsche kleedingstukken, dan behelpen
zij zieh met Europeesche, doch dit geschiedt nog zelden. Zij hebben echter ook
eigen fabrikaat van katoenen döeken en dekens, die goed bewerkt zijn, zelfs eenigen
kunstzin vertoonen. De Makalaka’s moeten in de weefkunst uitmunten. De vrouwen
der hoogere klassen wrijven zieh het lichaam met osSenvet in, dat met een poederachtig
lak is vermengd. Hierdoor verkrijgt de huid een hoogroode kleur, doch een onaan-
genamen reuk.
De wapens, messen, enz. komen veel met die der BechUanen overeen, doch zijn
menigvuldiger. De Marotse’s verstaän zeer goed het vlechten van korven, flesschen
enz. De hutten hebben de gedaante van een langwerpigen bakkersoven, met een
deur aan het eind.. Naast-de hutten sta an . kegelvormige voorraadschuren. Daar de
Zambesi jaarlijks de . oeverlanden overstroomt en met. slib vruehtbaar maakt, levert
de landbouw er goede oogsten. ,De; vrouwen bewerken den bödem, en poten of
zaaien in het van water vrij, geworden moerassige land Kafferkoren, gierst, mais,
meloenen, pompoenen, grondnoten, suikerriet, boonen en tabak. Wijl de dalen door
de tsetse bezocht worden, welker steek voor de runderen doodelijk is, kan de.veeteelt
alleen op de hoogvlakte gedreven worden; Daarenböven levert de jacht een belangrijke
opbrengst, terwijl aan de rivieren ook d e . visehvangst uitgeoefend wordt. Krokodillen
worden met haken en nijlpaarden met harpoenen gedood.
De dorpen en steden liggen op eenigen äfstand van de rivieren, nl. zoover, dat zij
niet in het overstroomingsgebied vallen. , Zij zijn gewoonlijk door een kring van
gebuchten omgeven, waar de lijfeigenen wonen, die de velden bebouwen en het vee
hoeden van de heeren. De overvloed van water heeft waarschijnlijk ten gevolge, dat
de zindelijkheid hier grooter is dan ten zuiden der Zambesi.
Opmerkelijk is de liefde voor muziek en dans. In het Marotse-Mambunda-rijk vond
ik het eerst, verh aalt : Holub, een muziekcorps, uit inboörlingen gerecruteerd, dat de
koning tot zijn genoegen onderhield. Hij vond hierbij vele tamboers, die op eenvoudige
trommels met de vingers sloegen, en marimba’s, (kalebassen-piano’s). Het gezelschap
bestond uit 20 personen, van welke sleehts 6 ä .10 tegelijk optraden, terwijl de
overigen voor den nachtdienst bewaard bleven. De mUzikanten moeten tevens
zangers zijn, om nu eri dan of bij de zaehtere tonen derInstrumenten met schreiende
stem den lof des konings te verkondigen. Behalve een drietal söorten van trommels
en de sylimba’s (citherachtige instrumenten) vond Holub bij de koninklijke kapel
strijkinstrumenten, ijzeren klokken, fluiten u it ivoor, hout en riet.
Tot de bijzondere dansen der Negers, welke grootendeels van schreeuwen en razen
vergezeld gaan, en die in bepaalde tijden en omstandigheden ook een bepaalde
gedachte ten grondslag hebben, zooals bijv. de puberteitsdans der tot vrouw ontwikkelde
meisjes, de profetische dans, enz., behoort bij dit volk bovenal de kisjidans, die niet
zuidelijker voorkomt, maar ver naar het noorden veel wordt waargenomen. Deze
dans wordt door twee of vier personen uitgevoerd, een of twee mannen en daar-
tegenover vrouwen, | terwijl trommelmuziek den dans begeleidt. De dansers dragen
een costuum, dat den koning toebehoort, en hetwelk bestaat u it een masker, terwijl
het hoofd met pluimen versierd is eh een netwerk het lichaam overdekt. Een soort
rok van dierenvel hangt om het onderlichaam.
De woonplaats van het volk aan de Zambesi heeft op de rivier eenige scheepvaart
ontwikkeld, doch deze Staat zeer laag. De kano’s bestaan meest uit uitgeholde
boomstammen, die door vuur geveld zijn en vervolgens met veel geduld worden
uitgehold. De Zambesi en haar hijstroomen vormen een levendigen verkeersweg door
het rijk, en men vindt er duizenden van deze kano’s. De koning bezit de fraaiste
exemplaren. De grootste kano’s zijn 5—71/2 meter lang, 50—90 centimeter breed,
en 40—50 cM. diep. De boeg steekt in den.regel pijlvormig vooruit. In de groote
booten staan de roeiers, in de kleinere hebben zij een zittende of neerhurkende
houding. Sleehts bij hooge uitzondering hebben de kano’s een zonnetent, om tevens
tegen regen te beschütten. Bij de watervallen der rivier worden de booten eerst
geledigd en vervolgens over land voortgetrokken.
De Batoka’s of Matonga’s wonen eveneens aan de oevers der Zambesi, ongeveer
van 25° tot 29° O.L. De huidkleur is donkerder dan die van hun naburen. De
b a t o k a ’s , v o l g e n s b a i n e s .
westelijke Batoka’s zijn afhankelijk van de Barotse’s. De ten zuiden van de Zambesi
wonenden stonden tot voor kort onder de Matabelen. De noordelijke zijn onafhankelijk,
hoewel het land gerekend wordt onder Engeland te staan* De wijze, waarop zij
hun haar opmaken, is zeer eigenaardig: het haar op de kruin wordt rechtop samen-
geplakt in een cirkel van ongeveer 15 cM. middellijn. Zoo wordt een kegel op het
hoofd gevormd, die door het insmeren met vet en andere stoffen nog verhoogd wordt.
De Batoka’s zijn meesters in het besturen hunner kano’s op de snelstroomende
rivier; Livingstone verhaalt daarvan treffende voorbeelden. Natuurlijk worden hierbij
ook toovermiddelen aangewend, waaraan zij het toesehrijven, als de boot veilig en
wel tusschen de rotsen doorschiet, hetgeen heel wat stuurmanskunst vereischt.
De Batoka’s zijn een beleefd volk. De gewone wijze, om iemand te groeten,
AFRIKA. 1 8