voor het huis van den Koning gebracht en onmiddellijk doodgeschoten worden.”
Verder zegt hij, dat zij vriendelijk en zorgyuldig zijn voor hun zieken en hejaarden,
in welk opzicht zij een günstige tegenstelling vormen met andere Zuid-Afrikaansche
stammen, die niet zelden ouden van dagen en zieken onharmhartig aan hun lot
overlaten. Schinz, die later hier reisde, noemt hen deemoedig en onderworpen
tegenover mächtiger personen, trotsch en aanmatigend daarentegen tegenover degenen,
die afhankelijk van hen zijn, en hij schrijft dit toe aan het despotisme, waaraan zij
zijn overgeleverd. Overigens wordt hun kuischheid zeer geroemd.
VBOTJ'WEN, KOBEN STAMPENDE.
De Ovambo’s mögen zoovele vrouwen nemen als zij willen, indien deze namelijk
tegen den gewonen prijs kunnen gekocht worden. Deze prijs hangt niet zoozeer af
van de bekoorlijkheden en de goede eigenschappen der bruid, als wel van den
rijkdom des bruidegoms. De prijs der vrouwen is veel lager dan bij de Raffers;
twee ossen en eene koe zijn de gewone som, die een man in niet al te günstige
omstandigheden verwacht wordt te betalen; een man, die eenigszins bemiddeld is,
koopt echter geene vrouw onder drie ossen en twee koeien. De eenige uitzondering
op dezen regel is de koning zelf; deze neemt zoovele vrouwen als hij wil, zonder,
NOORDELIJKER STAMMEN. LITTERATUUR.
er iets voor te betalen, daar men de eer, om met hem verbonden te worden, als
eene genoegzame belooning beschouwt.
De koning Nangoro had niet minder dan honderd en zes vrouwen. De heerschappij
gaat op den zoon of op de dochter der eerste vrouw over. De koning is gewoonlijk
zeer dik, meestal is hij de eenige dikke man in zijn koninkrijk. Doorgaans houden
de Ovambo’s er onderscheidene slaven op na, die van vreemde stammen afkomstig
zijn, zoo o. a. van de Bosjesmannen.
Nog enkele bijzonderheden omtrent dit volk.
De Ovambo’s hebben ook een vreemde wijze om hunne vrienden bij den maaltijd
te groeten. Zoodra hunne gasten gezeten zijn, wordt een. groote sehotel met versehe
boter gebracht; de gastheer of de voornaamste man die tegenwoordig is, wrijft dan
het aangezicht en de borst van elken gast met boter in. Dit schijnt henzelven veel
genoegen te verschaffen en zij kunnen niet begrijpen, waarom de Blanken zieh slechts
zeer ongaarne onderwerpen aan eene plechtigheid, die hun zoo goed hevalt. Deze
gewoonte’ heef't wellicht eenige overeenkomst met de wijze waarop zij de Damara’s
bij hunne maaltijden behandelen.
De Ovambo’s hebben bovendien nog eene plechtigheid, volkomen gelijk aan eene
gewoonte, die overal in het Oosten in zwang is. Indien namelijk een onderdaan komt
in tegenwoordigheid van zijn koning, :of. een ondergeschikte bij zijn opperhoofd,
ontdoet hij zieh van zijne sandalen, voordat hij zijn voetval doet.
Omtrent dei geschiedenis van d it volk weten wij zoo goed als niets; to t nog toe
zijn zij weinig met Europeanen in aanraking geweest, en is hun land zelden hezocht.
Alleen drijven zij eenigen handel met aangrenzende volken, bovenal in ivoor.
Ten noorden van de Ovambo’s wonen völksstammen, die veel met hen overeen-
komen, hoewel zij door de aanraking met de Portugeezen of door den slavenhandel
en het gebruik van sterke dranken veel ontaard zijn. Fr. Green, die de Kunene het
eerst van het zuiden af bereikte, vond to t deze rivier ongeveer dezelfde, toestanden
als verder naar het zuiden, zoowel wat het landschap als de ethnographie betreft.
Eene opmerkelijke eigenaardigheid des lands bestaat daarin, dat men overal, waar
een volksstam zieh gevestigd heeft, een zelfde palmengewest ziet als aan de Ondonga,
terwijl tusschen de verblijfplaatsen dier stammen een landschap gevonden wordt,
geheel daarvan verschillend. Het land der Ovakmiema, welker dorpen in struikgewas
liggen, maakt hierop een uitzondering. Men vindt er aldus hetzelfde .oasengewest
als aan de Ondonga, dat een langzamen overgang tot de regenrijker streken vormt.
LITTERATUUR.
Andersson (Karl Joh.) The Okavango-river 1861. 1)
„ Lake Ngami or discoveries in South-Africa, 1856.
Galton (Francis). Narrative of an explorer in tropicäl South-Africa, 1853.
Schinz. Deutsch-Südwest Afrika, 1891.
1) Andersson was een Zweed van geboorte (1827 geb.), een hartstochtelijk jager, met een bnitengewonen
reisinst bezield doch zonder middelen. Hij vertrok in 1850 als reisgezel met den Engelschman
Francis Gallon naar Znid-Afrika; zfi drongen in b e t land der Damara’s en Ovambo’s door, toen nog
onbekende gewesten, en verspreidden daarover veel licht. Later hnwde hij in Kaapstad, en daarna
vestigde hij zieh als ivoorhandelaar in Damaraland, waar hÿ grooten invloed verkreeg op de inboorlmgen,
hen aanvoerde in hun oorlogen doch niet altijd een edele rol speelde,