HOOFDSTUK XXI I I .
DE KUSTSTAMMEN AÄN BEIDE ZIJDEN DER KONGO
EN m NEDER-GUINEA.
A L G E M E E N E O PME R K I N G E N .
Evenals Oost-Afrika onder den invloed der Arabieren stond, hadden de Europeanen
invloed op de bevolking van West-Afrika. Wel bleef de rechtstreeksche invloed tot
de laatste helft dezer eeuw hoofdzakelijk to t de kuststammen beperkt, doch van deze
werd de Europeesche invloed overgedragen op de stammen naar het binnenland.
Zooais vvij reeds aangetoond hebben, was het bovenal de slavenhandel, die hoogst
nadeelige gevolgen had voor de West-Afrikaansche volken, en modewerkte, om hier
een toestand van onvastheid en ordeloosheid te handhaven, waarbij zieh geen grootere
staatkundige eenheden konden ontwikkelen. Hierdoor bleven er slechts kleine stammen
bestaan, beperkte inboorlingen-heerschappijen, die in een Staat van voortdurend uitsterven
en van vernietiging verkeerden. Afrika is het werelddeel der contrasten (W. Junker),
der voortdurende volksverhuizing, der revoluties zonder tusschentijd, zonder ophouden;
de geschiedenis der Afrikaansche volken levert een beeid van rustelooze afwisseling,
en is daardoor moeielijk te volgen, omdat er geen rustpunten zijn.
De groote rivier de Kongo, die in het midden dezer kust uitmondt, vormde den
weg, waarlangs Stanley uit het oosten de binnenlanden doortrok en in West-Afrika
weder uitkwam, en längs dien weg zijn de Europeanen omgekeerd in West-Afrika
doorgedrongen. In het gebied dezer rivier heeft de Europeesche Staatkunde den
Kongostaat opgericht, onder souvereiniteit van den Koning van Belgie. De inboorlingen
van het Kongo-gebied vormen den overgang tot de bewoners bij d e . groote meren,
en gaan aan den anderen, kant in de kustbevolking overr
Over ’t geheel zijn de bewoners der kuststreken welgevormde, krachtige gestalten,
die de gemiddelde iengte van 165 c.M. meest overschrijden, en wier huidkleur in de
verschillende nuanceeringen van bruin afwisselt en nooit of zelden tot zwart overgaat.
De gelaatstrekken, hoewel niet Europeesch, maken meestäl geen afkeerwekkenden
indruk. De oogholten zijn minder rond dan bij den Europeaan, doch langwerpig;
de neus is aan het gezicht breed en in het midden zadelvormig ingedeukt. Het
vooruitspringen der tanden in de bovenkaak en het achteruitspringen van het voorhoofd
zijn kenteekenen van deze volken.
De kleeding der inboorlingen van het kustland wijst duidel'ijk den invloed der
Europeanen aan. Allerlei soorten van kleedingstukken worden hier ingevoerd. Naakt
loopen is er, evenals in Europa, in strijd met de zeden, nl. voor volwassen personen.
Met de länderen is dit natuurlijk anders: zij loopen tot het 8e jaar naakt rond. Bij
de Bavili-, Bakongo- en Musserongo-stammen heeft een doek van bontgekleurde stof,
om de lendenen geslagen, de oorspronkelijke lichaamsbedekking met stoffen van
boomschors verdrongen. De Kabinda’s trachten de Europeesche kleeding van verre
nä te volgen en maken zieh daardoor zeer bespottelijk. Men moet tegenwoordig
reeds ver in het binnenland doordringen, om de echte kleeding der inboorlingen nog
onvermengd te vinden.
De bouworde der dorpen ten noorden en ten zuiden der Kongo is verschallend.
Aan de Kongo en ten noorden dezer rivier worden de woningen meest in een
langwerpig vierkant gebouwd. Bij de zuidelijke stammen, in Benguela en Angola,
hebben de hutten een kegelvormige gedaante. Eerstgenoemde bouworde brengt mede,
dat de huizen in twee rijen längs een straat gebouwd worden ; laatstgenoemde, dat
de woningen meer. verstrooid staan. _ ^
De bewoners leven meest in dorpen vereenigd. Aan het hoofd van het dorp Staat
het dorpshoofd, waaraan niet zelden door de Europeanen ten onrechte de „konmgstitel
is gegeven. De dorpen zijn in den regel niet groot en teilen ongeveer 2000 mwoners.
Wel is het opmerkelijk, dat zoo weinig dorpen in de onmiddellijke nabijheid der
rivieren liggen. Zeker is dit een gewoonte, afkomstig uit den tijd der slavenjachten,
toen de vrees voor overrompeling de inboorlingen
noodzaakte, de dorpen niet aan de wegen te bouwen.
Meestal liggen de dorpen in een bosch verscholen,
wat voor de veiligheid groote voordeelen aanbiedt.
Daarenboven is het bosch een barrière, waardoor ook
de grasbranden bij nadering der woonplaatsen worden
tegengehouden.
1. De kustvolken ten zuiden der Kongo.
De Negers van het Portugeesche gebied, die het
meest den Europeeschen invloed vertoonen, worden
aangeduid als Angola-Negers. Zij dragen gewoonlijk
verschillende sporen van gemengde afkomst, met veel
Portugeesch bloed. Het zijn de nakomelihgen der
vroeger onder eigen vorsten staande Negers aan deze
kust, die het koninkrijk Angola vormden en zelfs
met een macht van 60,000 strijders tegen Portugal
optrokken, maar ten deele door genoemd rijk onder-
worpen werden. Eerst later had er een verdere onder-
wérping en vermenging plaats. 7
In het kustgebergte wonen de Killengue’s, een roof-
zuchtig herdersvolk ; zij wonen in ronde hutten, uit
boomtakken gebouwd en met klei bestreken. Zij hebben
boog en pijl, speren en bijlen, doch hun hoofd-
wapen is thans het schietgeweer. Ten zeerste hebben
zij zieh overgegeven aan het niisbruik van sterke
dranken, welke gedeeltelijk van de kust verkrègen,
gedeeltelijk in het land zelf bereid worden.
In Mossamedes en Bihé woont het sterk vermengde
en geéuropiseerde volk der Mundombe’s, een vreedzaam
volk, dat herhaaldelijk door de Killengue’s bedreigd
en beroofd werd.
Over ’t geheel vindt men hier aan de kust vele
vermengingen, zoodat wij hierbij niet langer zullen
stilstaan. Alleen wijzen wij nog op het handelsvolk
der Bangala’s, die reeds op pag. 163 genoemd werden
en als kannibalen berucht zijn.
II. De Kongo-volken.
BOOG EN P IJL EN .
De bewoners van het Kongo-gebied laten zieh niet beschrijven als een ethnographisch
geheel. De vermengingen, verhuizingen, verwoestingen en verdringingen der volken
hebben een gewe.mel van stammen doen ontstaan, waarin geen ethnographische
orde te brengen valt. Wij sluiten ons daarom gaarne aan bij de bewerkers van den
Gids voor de Brusselsche Kongo-tentoonstelling in 1897 1), die aan een indeeling van
1) Guide de la section de l’E ta t Indépendant du Congo à l’exposition de Bruxelles—Tervueren,
1897. Ouvrage publié sous la direction de M. le commandant Liebrechts par les soins du Lieutenant
Th. Masui, secrétaire général. (Bruxelles 1897).