Toeh zijn melkerij en boterbereiding nog van weinig beteekenis. Gewoonlijk laten
de Boeren echter zooveel koeien melken, als tot melkgebruik en boterbereiding voor
eigen behoefte noodig is. Deze koeien worden des avonds in de kraal gedreven, de
overige blijven des nachts in het veld. De jonge kalveren zuigen doorgaans vrij aan
de moeder.
Deze toestand verändert thans, vooral in die districten, waar de steden snel in
omvang toenemen. Maar toch is de boter er siecht en zal er veredeling van het vee
moeten plaats hebben, om aan de eischen te kunnen voldoen. In den winter, als
het vee meest naar het
Boschveld is, - heeft men
op het Hoogeveld weinig
melk, en wordt er veel
gecondenseerde melk in-
gevoerd. Dit trekken met
het vee is een gevolg hiervon,
dat men geen winter-
voeder heeft, om de runderen
op stal te houden.
Hoewel de veeteelt,
evenals in den Vrijstaat,
(zie pag, 130) de hoofd-
bron van bestaan is voor
«Je Boeren in Transvaal,
Jeent de bodem zieh op
vele plaatsen ook goed
tot den landbouw. Deze
neemt nabij de steden
wel toe, maar heeft nog
niet die ontwikkeling be-
reikt, welke men er van
kan verwachten.
Een geheele omkeering
in den economischen toestand
is ontstaan door de
ontdekking der goud-
iyelden. Daardoor heeft de
Itepubliek aanzienlijkein-
"komsten verworven; ver-
beterde wegen konden
worden aangelegd; er ver-
rezen aanzienlijke rijks-
gebouwen en vele Boeren
konden hun plaatsen tegen
hooge prijzen te gelde
maken. Daardoor werd
ook door een talrijke nietjostqe,
Ü H kaffeein uiT teansvaal. Boerenbevolking voortdurend
een groote hoeveel-
heid dagelijksche levensmiddelen
gevraagd, en zoo ontstond er een levendige handel. De tuinbouw en
landbouw werden ontwikkeld, en de oprichting van onderscheidene fabrieken, niet
zelden begunstigd door Staatsconcessies, volgde. Toch zal de industrie nog in langen
tijd niet kunnen voldoen aan de behoeften. De Transvaal is een Staat in ontwikkeling,
nog wordende, wat hij moet zijn.
Een der belangrijkste vraagpunten van economischen aard is het „arbeiders-
vraagstuk”. De arbeidskrachten moeten hoofdzakelijk van de naturellen verkregen
worden en de toeloop van deze werklieden, hun standvastigheid om te werken, hangen
van vele omstandigheden af. Daarenboven ziet men de Kaffer-werklieden op het
STERKE DRANKEN. LANDVERHUIZING.
alleronverwachtst verdwijnen en wegloopen. Hongersnood in hun land drijft hen
niet zelden to t den arbeid, dien zij u it vrijen wil niet wenschen. Ook is het misbruik
van sterken drank onder de naturellen-arbeiders niet zelden groot, zoodat op 1 Januari
1897 een drankwet daarvoor in werking is getreden, waarbij ingevolge de wenschen
van de mijnindustrie, de drankwet een bepaling bevat, „dat het verleenen van
licenties tot verkoop van eenige soorten van Sterke dranken, op eenigen grond uit-
gegeven als mijnpacht, claim, bewaarplaats, machinerieen-standplaats, of waterrecht,
of op standplaatsen gelegen op eenige der genoemde grond en of op gronden uit-
gehouden volgens artikel
55 der grondwet (wetno.
19 van 1895), of in eenigen
compound, geheel verbo-
den is.” Bovendien zal niemand
aan eenigen kleur-
ling wijn, Sterke- of mout-
dranken mögen verkoopen.
Bij de behoefte aan per-
soonlijke arbeidskracht in
de Zuid-Afrikaansche Re-
publiek is het vraagstuk
der landverhuizing van
groote beteekenis. Even-
wel zijn er in een land
als dit, waar de toestan-
den snel afwisselen, waar
plotseling behoefte aan
werklieden ontstaat, om
door een even snel opvol-
genden stilstand van zaken
en werkeloosheid te worden
opgevolgd, altijd groote
bezwaren aan landverhuizing
uit Europa Verbünden.
Daarenboven maakt
de hooge prijs der wo-
ningen en de duurte
der levensmiddelen het
overkomen van een fami-
lie, die onbemiddeld is,
zeer bezwaarlijk. Dit
neemt niet weg, dat vele
landverhuizers zieh hier
een goede toekomst hebben
weten te openen, en
dat er zieh ook voortdu-
rend nog personen offami-
lien vestigen, vooral in chbistelijke kaffeein tjit teansvaal.
Johannesburg en omstre-
ken, en verder te Pretoria,
enz. Volgens opgaven, die wel niet geheel juist zijn, doch bij benadering den
toestand aangeven, zou in 1896 de bevolking der Republiek met ongeveer 17,000
personen van elders vermeerderd zijn.
De Zuid-Afrikaansche Republiek is gevormd in het land, waar de Boeren Moselekatse
verdreven hadden. De 15 a 16,000 Boeren, die dit land in bezit namen, kozen de
beste plaatsen uit, en aanvankelijk achtte niemand het der moeite waard, zieh op
de groote vlakten van het westen neer te zetten. Eerst langzaam verbreidde zieh