bezocht zelfs met een Kosa, Jan Tshatshu, die langen tijd op een „zendelingstatie”
gewoond had, en met den Hottentot Andries Stoffels, Engeland, om woor zijn gevoelen
veld te winnenj en verscheen er met zijn twee reisgezellen voor een comité u it het
Lagerhuis. De vertooning had hier succès; de jeugdige inboorlingen kenden hun
rollen goed. Zoo werd het krachtig optreden in de oostelijke grensgewesten door
een Kafferprotectie gevolgd, en in de grensdistricten was alles te vreezen. Door deze
gebeurtenissen werd de Groote Trek, op pag. 94 heschreven, reeds laDg voorbereid,
to t een dringende noodzakelijkheid.
De verhouding tusschen de Kosa’s en de Blanken in de oostelijke gedeelten der
Kaapkolonie was en bleëf siecht. Moorden, roovepijen en oorlogen volgden elkander
op, afgewisseld door tijdperken, dat de toestand dragelijk was. De regeering bleef
den weg van een slappe'politiek volgen en de grensbewoners werden hiervan de dupe.
Er kwam een verbetering in den toestand, toen Sir Harry Smith gouverneur der
Kaapkolonie werd, die in overeenstemming met vroeger gemaakte, doch niet uitgevoerde
plännen-' in 1847 het land tusschen de Keiskama en de Kei-rivier tot een Britsche
hezitting proclameerde, uitsluitend hestemd voor de westelijke Kosa’s. Wel hieven de
opperhoofden hun volk regeeren in vele opzichten, doch hun onzedelijke gewoonten
zouden niet langer geoorloofd zijn. Dit beginsel zou door een Sterke militaire macht
worden uitgevoerd, en de nieuwe provincie zou Britsch Kafferland heeten. De Kosa’s
ten oosten van de Kei-rivier werden nog geheel vrij gelaten.
HALSKETEN, VERVAARDIGD VAN M EN SC H E L IJK E VINGER-KOOT JE S .
Aanvankelijk hadden de Kosa’s hiermede vrede, doch na drie jaren verklaarden
de hoofden, dat zij deze regeling slechts als een soort van wapenstilstand beschouwd
hadden, om hun krachten tegen de Europeanen te verzamelen. Zij wisten van het
hijgeloof van hun volk gebruik te maken, om de hevolking tegen het Engelsch gezag
op te zetten.
Bij de Kaffers toch bestaat de meening, dat ziekten en ongelukken door toovenaars
en heksen veroorzaakt worden, en zij hehhen tooverdokters, die, wanneer een ramp
iemand treft, den schuldige gaan „uitruiken”, zooals men dit noemt, die dan
onverhiddelijk te r dood veroordeeld wordt. De Engelschen gingen deze gewoonte der
Kosa’s, waardoor tal van onschuldigen getroffen werden, tegen, doch nu verhreidden
de hoofden de meening, dat de Engelschen het volk aan toovenaars en heksen
overleverden. Zoo werd een gisting voorbereid, het volk geloofde de hoofden, en
er was slechts een kleine aanleiding noodig, om den oorlog te doen uitharsten. Op
Kerstdag 1850 hrak die onverwachts uit, toen drie dorpen op de grenzen door de
Kosa’s werden overrompeld en tal van bewoners vermoord werden. Hiermede begon
de achtste Kaffer-oorlog, de langdurigste, hloedigste en duurste, die ooit gevoerd is
door de Kaapkolonie. Een groot gedeelte van den Temhustam en zelfs vele honderden
Hottentotten sloten zieh hij de Kosa’s aan, zoodat de Britten tegenover een groote
macht stonden.
Eerst in 1852 werd de vrede gesloten, nadat de Engelschen in hoofdzaak hadden
gezegevierd. Den Tembu’s, die werkelijk ten onder waren gebracht, werd een
woonplaats aan ge we zen in het district, dat thans GJen Grey heet, tcrwijl het overige
land, dat zij gedurende de laatste kwarteeuw bewoond hadden, aan kolonisten onder
militaire eigendomsreehten Werd gegeven. Dit district werd later Queenstown genoemd.
De’Fingo’s, die de Europeanen ondersteund hadden, kregen het beste gedeelte van het
land längs den voet van de Amatolahergen en eenige groote stukken gronds, die de
Temhu’s verbeurd hadden. Het onafhankelijke gedeelte van den Kosa-stam, onder het
opperhoofd Kreli, werd in het hezit gelaten van het land tusschen de Bashee- en de
Kei-rivier en aan de westelijke henden, die sedert 1847 Britsche onderdanen waren,
werd de open grond van de Kei
tot de Keiskama toegewezen.
In het BritsCh Kafferland werd
thans het gezag opnieuw gevestigd,
en in plaats van de vroegere Kaf-
fer-politie werd een , corps van
jonge kolonisten hier geplaatst,
met Fingo’s als speurders.
Het is hier de plaäts, om iets
omtrent het bjjgeloof en de toovenaars
der Kosa’s mede te deelen,
dat in hoofdzaak ook voor de
overige Kaffers geldt.
Men kan het hijgeloof der .
Kaffers in zekeren zin hun religie
noemen, omdat zij daardoor een
geloof aan ongekende machten
doen uitkomen. Dit hijgeloof vindt
men in hooge mate bij alle stammen,
en- de Isi-ntonga der Kosa’s,
bij de Zulu’s lsi-nyanga, bij de
Bechuanen Nyaka geheeten, mannen,
die ongeveer tusschen pries- , •
te r en dokter in staan, versterken
het bijgeloöf. Zij zijn het, die
door toovermiddelen en medieijnen
ziekten genezen, ongelukken af-
wenden, het leger sterk maken
en de overwinningen doen hehalen.
In zoover zijn zij dokters. Doch
däar dit alles onder bepaalde
ceremonien geschiedt, welke een
religieus karakter dragen, en zij
ook werkelijke offers brengen,
kan men hen te vens priesters noemen.
Het begrip der Godheid
%(&%#'%'*(*%&
als hoogste wezen, hoven de
menschen staande, ontbreekt ech-
. ! e e n ZULTT-PEOFEET te r bij de Kaffervolken. MET ZIJN VBOUW.
De hoogere wezens, die zij hij
hun offers aanroepen, zijn de geesten der afgestörvenen, hovenal van de vroegere
hoofden. Daarbij staan enkele natuurlijk bovenaan. Bij de Kosa’s heeten zij Im i-
Shologu, geesten der afgestörvenen; de U'mshologu is een bepaalde geest, en wel
de grootste, zonder dat men het er altijd over eens is, aan wien der vroegere hoofden
deze eer toekomt. De U’n ku lu n ku lu der Zulu’s is voor hen de grootste geest der
afgestörvenen, en bij de Bechuanen vindt men daarvoor het woord Mo-rimo, bij de
Herero’s Mu-kuru, doch het was onjuist van de zendelingen, hierin een hoogsten
,,god” te willen zien.