namen bloedige wraak op hun tegenstanders, die in de bosschen vluchtten, doch
toen de hulptroepen der kolonie weer vertrokken -waren, kwam Ndlambe terug.
Hij -viel Geika aan, joeg hem op de flucht en zond vervolgens zijn Soldaten naar
de kolonie, waar de Boeren voor de Kosa’s moesten vluchten of zieh in lagers terug
trekken. Zelfs werd Grahamstown aangevallen. Deze aanval werd echter afgeslagen
met groote verliezen der Kosa’s. Een leger van kolonisten trok kort daarop weder
over de Visch-rivier, dreef Ndlambe’s aanhangers tot over de Kei-rivier terug, roofde
hun vee en verbrandde de kralen. Deze strijd eindigde met de overgave van Makana,
die naar het Britsche leger vluehtte en gevangen genomen werd. Naar het Robbeneiland
gevoerd, ontvluchtte hij na eenigen tijd, doch kwam hierbij om het leven.
De vijfde KafFer-oorlog was hiermede geeindigd. Om de Kosa’s te beletten, weer
binnen de Kaapkolonie te vallen, werd een strook lands over de grenzen onbewoond
gehouden, uitgezonderd door Soldaten. De Keiskama en Tyumie-rivier werden thans
als de grens der Kaapkolonie aangenomen, zoodat deze bezitting werd uitgebreid.
Geika, die geheel onderworpen was a.an den wil van het Britsche gezag, stond in
1820 dat onbewoonde gebied aan de Kolonie af.
Wij laten hier de vertaling van een zang volgen, die door Makana to t de Kosa’s
(Amakosa’s) gericht werd, om het volk tot den strijd op te roepen, zooals die doer
Pringle, den dichter-reiziger in Zuid-Afrika, in het Engelsch werd overgebracht:
Op r o e p in g van Ma k a n a .
„ O n t w a a k t , Amakosa’s, ontwaakt!
En wapent u yoor den oorlog,
Zooals bij opkomenden storm h e t bosch beweegt,
Hoor ik van verre een geluid;
Het is niet de. donder in den hemel,
Noch h e t gebrul van den leeuw op de heuvelen,
Maar de stem van hem, die hoog is gezeten,
En mij beveelt, zijn wil te verkündigen.
„Hij .vraagt mij, n op te roepen,
Dappere zönen van Kahabee,
Om den blanken man van de aarde- te verdelgen,
En hem in . de zee te drijven ;
De zee, die hem eerst aan öns heeft toegevoerd,
Tot vloek en verderf der Amakosa’s,
Huilt naar h e t nakroost, hetwelk zij koesterde,
Om h e t weder te verzweigen.
,,Komt dan, gij, dappere opperhoofden,
Met hoog wapperende oorlogspluimen;
Komt, krijgslieden, jong en ond,
Met knods en assagaai.
Herinnert u, hoe de scharen der overweldiger.s
Als sprinkhanen zieh over uw land verspreidden!
Uwe kndden, nwe vrouwen, uwe m etgezellen gingen
[verloren, —
Herinnert h e t u en neemt wraak!
„Slingert uwe groote S c h i l d e n verre T a n u ,
Zij zijn nutteloos tegenover zulke vijanden;
Heden zullen wij man tegen man vechten,
Alleen met de bajonetten.
Laat elk zijn dolkspeer grijpen,
En, wanneer wij op de iioogte van het gevecht
[komen,
Met volle vaart op hunne gelederen instormen
En hunne harten treffen.
„Ontwaakt, Amakosa’s, ontwaakt!
En verzamelt u ten oorlog;
De tooverwolven uit h e t kreupelhout van Kreisi,
En de gieren, die van verre komen,
Yergaderen op de roepstem van Uhlanga;
Zij volgen onzen tocht naar het westen — f
Want zij weten wel, dat, voor de avond valt,
Zij eene heerlijke prooi zullen hebben.v
De plannen, om het bovengenoemde land onbewoond te houden, liepen op niets
u it; het militaire toezicht was niet in Staat, te beletten, dat roovers zieh hier een
doortocht kozen naar de Kaapkolonie. Daarom werd aan bevriende stammen, o. a.
aan twee zonen van Geika, Makoma en T ya li, verlof gegeven, zieh met hun volk
hier te vestigen, in de hoop, dat zij de veedieven zouden tegenhouden. Doch het
bleek weldra, dat zij even gewetenlooze roovers waren als de overige Kosa’s, en het
Kaapsche Gouvernement moest we'der tegen hen optreden. Ndlambe, die met zijn
lieden nog getrouw was gebleven, werd als hoofd erkend en sedert beschouwden
Geika en de zijnen de Europeanen als hun vijanden, die zij beroofden, zooveel zij
konden. Toen Geika in 1829 stierf, werd zijn zoon, Sandile, nog een knaap, opvolger,
doch zijn stiefbroeder, Makoma, werd regent. Hierdoor werd Makoma’s macht sterk
vergroot en toen in 1830, na Ndlambe’s dood, zijn zonen over de opvolging twistten,
sloot een partij zieh aan bij Makoma. De familie, welker macht door het Gouvernement
zoozeer versterkt was, werd nu meer en meer gevaarlijk; een vredebreuk stond
weer te wachten, en in December 1834 stormden twaalfduizend krijgslieden de
Kolonie weder binnen, het vee wegvoerend, de dorpen verbrandend, de Blanken
vermoordend. Niet minder dan 456 huizen werden in de Kolonie verbrand, 5,716
paarden werden weggevöerd, benevens 114,930 stuks hoornvee.
Deze feiten geven meer dan woörden een verklaring van de ontevredenheid der
grensboeren over de geringe bescherming van het Britsche bestuur. En toen het
leger gezonden werd, weigerden de Kosa’s naar hun gewoonte, de Europeanen in het
open veld te ontmoeten; zij trokken Van het eene bösch naar het andere, en namen
elke piek opnieuw in bezit, die, nä genomen te zijn, niet goed bewaakt werd.
Eindelijk echter gelukte het Sir Harry Smith, het land schoon te vegen, en Hintsa,
het Kosa-hoofd, tot vrede te dwingen, die zelf na den strijd, toen hij wilde vluchten,
werd doodgeschoten. Als Koning der Kosa’s werd vervolgens Kreli, de zoon van
Hintsa, beschouwd. In 1835 boden ook al de Kosa’s ten westen der Kei-rivier aan,
zieh te onderwerpen. Een gedeelte slechts van het gestolen vee kwam weer in
handen van de Europeanen, die de eilenden van dezen oorlog ten sterkste gevoelden.
E EN P E O E E E T EN Z I J , D IE KAAD B I J HEM KOMEN VBAGEN.
Om voortaan tegen de Kosa’s meer beschermd te zijn, bracht Sir Benjamin D’Urban
achttienduizend Fingo’s, die over de Kei-rivier woonden, op het gebied tusschen de
Keiskama en de Visch-rivier, waar zij, als doodsvijanden van de Kosa’s, een stootkussen
zouden zijn, dat het eerst de aanvallen van de Kosa’s moest weerstaan. De Fingo’s
waren in hun bestaan van Engeland afhankelijk en moesten zieh tegenover dien Staat
wel eerlijk gedragen. Tusschen de Keiskama en de Kei-rivier woonden de westelijke
Kosa’s als Britsche onderdanen, doch met veel macht aan de opperhoofden gelaten.
Het plan bestond verder, om op een piek, King-Williamstown, een militaire bezetting
te leggen, die de opperhoofden in bedwang zou houden.
In de Kaapstad ontstond thans echter een partij, aangevoerd door den zendeling
Dr. Philip, die in Engeland steun vond en verlangde, dat er staten gevormd zouden
worden, door inboorlingen bestuurd, terwijl zendelingen adviseurs moesten zijn.
Dr. Philip verkondigde alom, dat de Kosa’s een bij uitnemendheid onderdanig en
vredelievend volk waren en gemakkelijk konden leeren, zieh aan recht en wet te
onderwerpen.
Thans begon de Kafferliefde in Britannie haar triumfen te vieren. Dr. Philip