bevolking vonden 1). Hoe de eerste entwikkeling plaats vond, valt niet te zeggen.
Doch de gesehiedenis leert reeds spoedig, dat in Egypte een vermenging Tan
bevolking plaats had door invallen van buiten.
De oüdste inval, waarvan de gesehiedenis met zekerheid melding maakt, is
, Semietische Hyksos, een krijgszuchtig herdersvolk, dat van het oosten het
§ § H B hmnentrok en onderwierp. „De overtuiging dringt zieh bij ons op,”
zegt Brugsch, „dat de inval der vreemden in Egypte van Syriers is uitgegaan,
waarbij zieh de Schofu-Arabieren (Bedoeienen) aansloten, die volkomen met het land
bekend waren, terwijl dezen in het oostelijke grensland van Egypte stamverwante
broedere begroetten, met wier hulp het hun gelukte, het Egyptisehe rijk te onder-
werpen. Ongeveer een vijftal eeuwen behielden de Hyksos de heersehappij in
S ip l0) wat niet zonder invloed bleef voor beide volken. Daarop volgde de komst
der Jocren in Egypte (1800 v. Chr.), welke eveneens van grooten invloed was op dit
volk, ook al verdwenen zij later weder door den terugtoeht.
Sedert dien tijd is Egypte het brandpunt geweest van vreemde invallen. De
Aethiopiers u it het zuiden volgden op de Israelieten en 525 v. Chr. werd Egypte
door de Perzen veroverd, önder welker heersehappij het land tweehonderd jaren
bleet. Door de Perzen kwamen Arische Volkselementen in het land. In de plaats
der Perzen traden vervolgens de Ptolomaeers, waardoor de Grieksche invloed zieh in
Egypte deed gelden. Uit de handen der Grieken kwam het land aan de Romeinen
onder welke het Christendom zieh hier verbreidde.
Doch van meer invloed was nog de heersehappij van de Arabieren, die den Islam met
brutale macht m Egypte brachten. De Islam heeft het cement der oude natie losgemaakt.
Het Christendom ging spoedig onder bij het volk, dat uit afkeer van de Christelijke
not-theologie, die de ketters bedreigde, (de Kopten waren aanhangers der leer van
een natuur in Christus, monophysieten, wat op de kerkvergaderingen veroordeeld
was) liever een verbond sloot met de Arabieren dan het Byzantijnsche juk langer te
verdragen. Zoo schikten de Egyptenaren zieh gewillig onder de vreemde heerschers,
met wie zij veel gemeen hadden in karakter. Doch de oude beschaving: en het nog
altijd bestaande nationale karakter des volks gingen thans te gronde en Arabieren
vestigden zieh hoe langer hoe meer in het Nijldal, zoodat zij de numerieke meerder-
heid verkregen en de oorspronkelijke bevolking in zieh opnamen. Zoo werd de
bevolkmg meer en meer Vermengd met vreemde elementen en ging het Egyptisehe
verloren. En die vermenging werd nog sterker, toen in 1517 Egypte onder de
heersehappij der Türken kwam.
Toch is het opmerkelijk, dat ofidanks deze tragische gesehiedenis het nationale
volkselement in Egypte niet geheel verloren ging. In d6 Kopten toch kan men een
nog betrekkelijk zuiver overblijfsel der oude Egyptenaren zien.
In het tegenwoordige Egypte is, zooals uit het bovenstaande valt af te leiden, een
bontgemengde bevolking te verwachten. Men kan de Egyptisehe bevolking in de
volgende groote groepen verdeelen: 1. de Kopten, 2. de Fellah’s of Fellahin, 3. de
Bedoeienen, 4. de Arabische stadsbewoners, 5. Berbers, 6. Negers, 7, Türken,
8. Levantiners (uit de Levant) en 9. Europeanen. Van deze kunnen de Fellachen
en de Kopten als de eigenlijkë oude Egyptenaren beschouwd worden; de overigen
zijn meer vreemdelingen in het land.
, 1) Een verandering van het oorspronkelijke Neger-type to t h e t latere Egyptisehe valt niet aan te
nemen, zegt Yirchow, die de Egyptenaren eerder to t de Berbers rekent, welke aan de Nubiers
verwant zijn. (Globus 35, pag. 125).
G. Schweinfurth, de kenner van land en volk, heeft de nieuwste vondsten uit den steentijd in
-^Syptö bestudeerd. Hij meent, dat die steenen werktuigen, enz., afkomstig zÿn u it een tijd,, welke
voor dien van den bouw der pyramiden valt. In den oudsten tijd zou in h e t Nijldal een donker
Afnkaansch volk gewoond hebben, dat nog in het steentÿdperk leefde. Doch later trokken lichtere
en meer ontwikkelde volken het Egyptisehe land binnen. Dezen waren u it Azië afkomstig, misschien
u it de landen aan de Euphraat ; zij leerden er den graanbouw, den ploeg en de bewerking der metalen
kennen. Schweinfurth vermoedt, dat zij door Arabië en vervolgens over de Boode Zee in Egvpte
kwamen; de Bedja’s zouden nog een overblÿfsel van dit volk uitmaken. Zie Schweinfurth: De l'origine
des Egyptiens et sur quelques-uns de leurs usages remontant à l ’âge de la pierre. (Extrait du
Bulletin de la Société Khédiviale de géographie, 10e Serie, No. 12, 1897);
De Kopten zijn de Christelijke nakomelingen der oude Egyptenaren, die in den
stnjd, welken zij eeuwen lang moesten voeren, hun Christelijk geloof nog hebben
bewaard. Zij bewonen het meest het noordelijke Opper-Egypte, het gebied in de
omstreken van het oude Koptos; verder vindt men hen in Negada, Luksor, Esna
Dendra, Girgeh, enz., en vooral m Siut en Achmim, welke grootendeels door Kopten
bewoond worden. Terwijl zij in Midden-Egypte betrekkelijk zuiver het ras bewaard
hebben, zijn zij m Beneden-Egypte niet onvermengd gebleven. Buiten. het eigenliike
eheef ohtbreken1 °Pten in de steden zeer gering, terwijl Koptische landbouwers
In hun liehaamsvormen vertoonen de Kopten nog geheel het Oud-Egyptische type.
Een breed, laag voorhoofd; zwart, een weinig gekroesd haar; een meestal rechte
scherp besneden neus; groote, merkwaardig donker uitziende oogen, dat ziin de
algemeene kenmerken van het gelaat. De huidkleur wissselt af van gèel tot bruin.
u ,:°P n zlJn meestal stadsbewoners en beoefenen daar bovenal die bedriiven
welke het meest yaardigheid of verstand vereischen. Zij zijn daar klokkenmakers
Juweliers, kleermakers, wevers, vervaardigen valsche antiquiteiten of verrichten
werkzaamheden als schnjver, rekenmeester, notaris, enz. De Koptische landbouwers
komen veel oyereen met de Fellah’s. Door hun kleeding, een zwarte of blauwe
tulband en donkere gewaden, onderscheiden de Kopten zieh van de Arabieren
De oude taal der Kopten is als spreektaal thans geheel door het Arabisch
Hieruit gbhikt Hat "de ^ kl?osters worden nog geschriften in die taal bewaard.
n , r l r |ki; -J Koptische taal u it de oude Egyptisehe taal is voortgekomen.
Ook onderscheidene zeden der Kopten herinneren nog aan de oude Egyptenaren
hehbpr? ^ e^00rt °' a ' de besnijdems, die zij geenszins van de gehate Mohammedanen
hebben overgenomen. Vroeger vormden de Kopten de hoofdbevolking des lands-
Bp Hfl fü9 meeir ” , 400>0°0 zielen- d- I ü der werkelijke inboorlingen!
De Kopten hebben vele oude gebruiken behouden en andere van den Islam
M I M f ^ e Koptische vrouwen sluieren zieh evenals de Muzelmansche en
leiden een soort van haremleven. Eerst m den laatsten tijd is hierin bij de rijkere
- familien verbetenng gekomen. J J ele
Het karakter der Kopten is er door de langdurige onderdrukking niet op verbeterd
Zij zijn wantrouwend en gesloten van aard, hebzuchtig en geldgierig in de hoogste
mate, valsch en huichelachtig, en, naar de omstandigheden dit medebrengen, kruipend
onderdamg of onbuigzaam. Zij hebben scholen, waar de jongens den bijbel . voor
zoover dit noodig is, van buiten leeren ; ook worden zij onderwezen in het opzeggen
van gebeden en eemg rekenen. Meisjes bezoeken die scholen n ie t; zij blijven geheel
zonder onderwijs. In kunstmjverheid zijn de Kopten over ’t geheel zeer bedfeven
de wanden der wonmgen versieren zij met sierlijk bewerkte tapijten.
„più!) 0l (f. e kerk is nog onveranderd in stand gehouden; zij toont zieh
veelal vijandig gezind jegens andere Christelijke kerken. Hun geloofsleer is die der
monophysieten welke in de 5e eeuw na Chr. ontstond. Het opperhoofd hunner kerk
is de Patriarch te Kairo, die als nakomehng van den Apostel Markus wordt beschouwd
en gekozen wordt door de monmken der vijf voornaamste kloosters van Egypte uit
ì r g s t e n r^ng heeft lai’ °°k deU Ab°Una Va" Abessmi6’ die n ä h e rn d e n
|.PH dL rChrn*eii t ° m -tm. i deze str.eken b,ezit echter weinig Christelijks, behalve de
kerkleer. De 12 uit de monmken gekozen bisschoppen zijn ruw, aan den drank
overgegeven, zonder toewjjdmg. Vasten, amuletten, öfters, de Maria-dienst vormen
den hoofdmhoud van het Christelijke geloofsleven. Gezang en gebed hebben nog plaats
in de taal der Egyptenaren uit de 3e eeuw na Chr., welke evenwel slechts weinige
pnesters meer verstaan. Door deze toestanden was het mogelijk, dat Amerikaansche
“ ovm.e? e 1hafenn tSte“ Vel<ì K°Pten 1 °PPer-Egy?teJto’t het P r o t e s t a r s i
litteratuur.
Butler. The ancient Coptic Churches of Egypt. (Oxford 18841
G. Ebers. Die Koptische Kunst, 1892.