oneenigheden tusschen de zendelingen en de Arabieren vermeerderd werden. In Nvassa-
land vielen de Arabieren het Britsehe zendingsstation aan, doch werden afgeslagen;
de Fransche zendelingen moesten van Kipallapalla bij Tabora voor de Arabieren naar
het noorden vluchten, en slechts aan een gelukkig toeval hadden zij het te danken,
dat zij niet als slachtoffers vielen. In Uganda werd een hevige strijd gevoerd tusschen
zendelingen en tot het Christendom bekeerde inboorlingen aan den eenen kant
en Arabieren en Waganda’s aan den anderen kant. (Zie bij Waganda’s). Er
ontstond een algemeene opgewondenheid en onrust onder de Arabieren, en het
smeulende vuur sloeg eindelijk in lichte laaie uit. Het werd een strijd van de
Arabieren (en den Islam) met de Europeesche invloeden; de Arabieren wierpen den
Europeanen den handschoen toe en vonden nog den meesten steun bij de inboorlingen.
Aldus was de toestand in het midden van 1888, toen hoogst verontrustende
tijdingen betreffende het Protectoraat in OoSt-Afrika Duitschland bereikten, die melding
maakten van onrust en opstand, welke evenwel voor den kenner der toestanden niet
onverwacht kwamen, maar zeker moesten voortvloeien uit de bestaande verhoudingen.
Het was de .strijd om het bestaan, die de Arabieren tot opstand dwong tegen de
Europeanen, die dit bestaan in Afrika meer en meer bedreigden. Welke nu verder de
aanleidende oorzaken tot de schermutselingen waren, hoe die strijd tusschen Aziatische
en Europeesche elementen in Afrika werd gestreden, hebben wij thans niet na te
gaan. Het is hier voldoende, als wij het resultaat mededeelen. Aan von Wissmann, den
bekwamen ontdekkingsreiziger in Afrika, was het weggelegd, dm met veel inspanning
en verständig optreden de zege van den Europeeschen invloed op den Arabischen te
bevechten, voor zoover het Duitsch gebied betreff. Evenwel, die overwinning kostte veel
bloed en was niet dan na ernstige inspanning te behalen. In Uganda bracht het Britsehe
gezag de Mohammedanen ten val. En toch is nog altijd de Europeesche heerschappij
aan de kust de hoofdzaak ; in het binnenland zullen steeds de inboorlingen en de
Arabieren, hetzij afzonderlijk of vereenigd, weder de hoofden opsteken tegen Europeeschen
invloed, die er geenszins welgevallig is. Tippo Tip zeide reeds : „Afrika is
zeer groot, maar niet groot genoeg voor Arabieren en Europeanen naast elkander.”
Ook tusschen de troepen van den Kongo-staat is vooral in 1892 een strijd met de
Arabieren van de Boven-Kongo uitgebarsten, die tot bloedige slagen geleid heeft.
Dr. Hinde, die den strijd bijwoonde, geeft hiervan een beschrijving. Hun doel was,
een groot rijk te stichten met Tippo Tip als heerscher. Door het krachtig optreden
der Beigen zijn de Arabieren aan de Boven-Kongo geslagen en werden hun steden
Nyangwe en Kasongo verwoest. Duizenden zijn, volgens dr. Hinde, als slachtoffers in
dien strijd gevallen.
Al is ook hier een Stadium van rust ingetreden, toch is deze niet duurzaam te
verwachten, en moeten de Europeesche machten op hun hoede zijn.
LITTEBATUÜR.
C. J. A. Mü n z en b e r g e r . Afrika und Mer Mohammedanismus, 1889.
P aul R e io h a r d . Deutsch Ost-A f r ik a . 1 8 9 2 .
Dr. Hinde. The fall of the Congo Arabs. London, 1896.
0 . B a umann . Die Araber an den Stanley-Fallen des Congos (Globus 52, 1887).
De b e h a n d e l i n g d e r i n b o o r l i n g e n .
De behandeling der inboorlingen en de wijze van optreden, om het doel te bereiken
in Afrika, is voor de Europeesche mogendheden, die kolonien. längs de kusten bezitten,
een belangrijk vraagpunt, dat na de treurige ervaringen op het gebied der kolonisatie
meer en meer op den voorgrond werd gedrongen. Vooral de geschiedenis van Dr. Peters
en zijn behandeling der Negers in de Duitsche kolonien maakte die vraag urgent.
Dr. Franz Giesebrecht 1) heeft de oordeelvellingen hieromtrent van de beroemdste
Duitsche deskundigen en ontdekkingsreizigers in een werk bijeengebracht, dat met
het oog op de politiek der Europeesche mogendheden van veel belang is. Mannen,
als von Wissmann, Gerhard Rohlfs (overleden), Georg Schweinfurth, Otto Kersten,
1) Fr. Giesebrecht. Die Behandlung der Eingeborenen in den Deutschen Kolonien, Berlin, 1897.
Denhardt, A- Merensky, Pechuel Loesche, Emil Holub, Max Büchner, Gustav Fritsch,
Dove, Graf von Pfeil e. a. hebben daarover hun oordeel uitgesproken.
In het algemeen luidt het oordeel van velen, dat het de zedelijke plicht is niet alleen,
doch tevens het meest practisch, om de Negers menschelijk te beliandelen. Dit is de
beste methode, schreef Rohlfs, „ich bin damit 20 Jahre bis 25 Jahre gut ausgekommen.”
Doch daarnaast moet de Europeaan zijn meerderheid aan de inboorlingen doen
gevoelen, wil hij invloed op hen uitoefenen. „De Neger bezit van nature een goed-
hartig karakter en is geenszins strijdlustig; hij weet een gemoedelijk rüstig leven
als landbouwer en veehouder wel te waardeeren,” zegt Merensky, de Superintendent
van het zendelingswezen. En daarom moet het doel der Europeanen zijn, de Negers
niet enkel te beheerschen, doch hen met de Europeesche heerschappij te verzoenen,
hen de weldaden dier heerschappij op prijs te leeren stellen. Dat het mogelijk is, in
Afrika vreedzame toestanden te doen ontstaan door begunstiging en bevordering van
het vreedzaam verkeer, door versterking der onderdrukte stammen, door het ver-
meerderen van Europeesche macht längs diplomatieken weg, door de hoofden onder
Europeeschen invloed te krijgen, heeft de ervaring bewezen. Dit sluit echter niet
uit, dat men zoo hier en daar tegen een roofstam moet optreden, doch het zwaard
moet eerst dan getrokken worden, als vreedzame middelen niet bij machte zijn.
Als politiek volge men deze regels: Men late de stammen als zoodanig bestaan
en waar zij versnipperd zijn, bevordere men de hereeniging weder. De patriarchale
stamorganisatie zit den Afrikaner in het bloed. De afzonderlijke Negers zijn in het
stamverbond gemakkelijk te regeeren; samengeloopen lieden zonder stamorganisatie
zijn alleen met veel moeite in bedwang te houden. Evenwel, de hoofden kunnen
niet de souvereine macht behouden; zij en hun volk moeten in het bewustzijn
versterbt worden, dat de oppermacht bij den Blanke behoort. En daarom mag het
hoofd geen staand leger bezitten, en evenmin mag hij over een anderen stam dan
den zijnen macht uitoefenen. Den stam in zijn bezit te beschermen en daardoor aan
de Europeesche macht te verbinden, dit zij de grondslag der Europeesche politiek.
Dit beginsel, door Merensky verdedigd, verschiff niet veel van het stelsel, dat door
de Nederlanders in In die gevolgd werd.
Dr. Pechuel Loesche,' die de Loango-expeditie medemaakte, laat zieh aldus uit:
Afrika is een ontoegankelijk en arm land, want zijn bewoners zijn niet van oudsher
aan regelmatigen arbeid gewoon. Land en kapitaal zijn waardeloos, zoolang de arbeids-
krachten ontbreken. De tropische gedeelten van Afrika bezitten geenszins een onuit-
puttelijke vruchtbaarheid. De meest door de natuur begunstigde gedeelten beslaan
de kleinste oppervlakte, doch zij zijn ongezond en kunnen niet door Europeesche
kolonisten bevolkt worden. De koopman kan, zoolang er ivoor isj met voordeel handel
drijven. De planier moet beginnen bij waterwegen en nabij de kust. Door kunstwegen
en spoorwegen wordt de uitbreiding van het gebied, waar men ondernemingen kan
vestigen, wel bevorderd, doch dit leidt ook licht tot gewaagde plannen.
Alleen de bedrijfskolonien kunnen met sueefes werken, en deze moeten door
Europeanen geleid worden, terwijl de inboorlingen de arbeidskracht leveren.. De toe-
komstige rijkdom van Afrika is de arbeidskracht zijner bewoners.
De Negers zijn wel geschikt tot arbeiden, verrichten bij tijden veel werk, doch
werken niet geregeld en verbruiken veel van hun lichamelijke en geestelijke krachten
voor nietige zaken. Zij zijn groote binderen, naar het oogenblik levend, onbeslist,
luimig, eigenzinnig en ongeregeld. Hun intelligentie Staat niet lager dan van de
meeste beschaafde volken, doch zij hadden geen aandrang, om hun natuurlijkö gaven
tot een doel te ontwikkelen. Zij zijn niet geschoold; de kracht van den wil ontbreekt
hun. Zij zijn, zooals zij onder hun omstandigheden niet anders kunnen wezen; zij zijn
meer hulpeloos en onbekwaam dan kwaadwillig.
Van de beschermelingen is in de eerste plaats een regelmatige arbeid te vorderen,
doch niet te veel. Naar het oude landsgebruik zijn vroondiensten door de Europeesche
bestuurders te eischen, en dit is vooreerst de eenige belasting, die te vorderen valt.
En de inlandsche hoofden dient men voor de juiste uitvoering der vroondiensten
verantwoordelijk te stellen. Zij hebben te zorgen, dat natuurvoortbrengselen geex-
ploiteerd, de velden bebouwd worden, een deel der opbrengst geleverd of een bepaald
opgedragen arbeid verricht wordt.