huisdier is het rund. Stieren en ossen trekken den ploeg en dienen in de bergstreken
ook to t het dragen van lasten, terwijl de koe om de melk en het vleesch gehouden
wordt. Schapen en geiten vindt men in de bergstreken in groot a an ta l; zij leveren
vooral het vleesch-voedsel. Opmerkelijk is het, dat de Abessinier van het bergland
bij dien overvloed van schapen zieh geen wollen kleederen aanschaft. De bijenteelt
wordt met veel succes gedreven. Een bijzondere kunst der Abessiniers is het temmen
van wilde dieren; eenige getemde leeuwen behoorden tot den hofstoet des keizers.
Zij loopen vrij rond en worden goed gevoed.
In de lagere gedeelten des lands, waar droog en vochtig jaargetijde scherp zijn
afgescheiden, moet de veehouder in den drogen tijd de door hem bewoonde streek
verlaten en trekt hij naar de bergen; daar ontwikkelt zieh een nomadendom. De
veeteelt is hoofdzakelijk arbeid der mannen; zij melken en Slachten het vee. Kaas
wordt niet gemaakt.
Naast de veeteelt is ook de landbouw van beteekenis; men neemt echter niet
meer land in gebruik dan voor de behoefte van ’t gezin noodig is. Het bedrijf is
er zeer primitief en van de landbouwgereedschappen moet hetzelfde getuigd worden.
Bemesting is onbekend en daarom moet men meermalen van land verwisselen. De
mannen ploegen, de vrouwen en meisjes oogsten en dorschen. Het rijpe graan
wordt geplukt en met kleine stokkefi wordt op den vloer het zaad er uit geklopt.
Met een getande sikkel wordt het graan gesneden. Gerst wordt vooral op het
hoogland verbouwd, verder ook tarwe.
De Abessiniers geven aan het vleesch der koe de voorkeur boven dat van den os.
Uit religieus bijgeloof wordt in vele streken het varken vermeden, doch niet overal,
en eveneens de haas. Velerlei wildbraad is hun verboden, nl. waterwild. Ramsvleesch
is bovenal geliefd ; Mohammedanen eten het echter gekookt. Het Abessinische
Kerstfeest wordt in de dorpen gevierd door het zieh te goed doen aan een pas
geslacht rund. Groote smulpartijen, waarbij het nationale hier veel gebruikt wordt,
zijn bij alle standen de kroon van een feest en de uiting van ware gastvrijheid.
Beide geslachten, oud en jong, brengen dagen en nachten onder echte drinkgelagen
door. Op Christelijke feestdagen houdt men groote feestmalen.
De industrie der Abessiniers bracht weefsels voort, die op de markten van
Oost-Sudan nog altijd zeer gezöcht zijn. De nijverheid is echter achteruit gegaan,
en hetzelfde is het geval met de zilver- en goudsmederij. Traagheid is een nationale
ondeugd der Abessiniers. De handel is meer een schacherij dan een flink bedrijf. De
Christelijke Abessiniers houden zieh nog veel bezig met de bewerking der nuttige
metalen; de Mohammedanen bewerken katoenen stoffen, die bijna uitsluitend de
kleederdracht vormen, en de Joden beoefenen bovenal de pottenbakkerij en metselarij.
* H«
Abessinië heeft een absolute tyrannieke heerschappij onder den Negûsa Neghest,
den „Koning der Köningen”, tegenwoordig Menilik II, van wien de heerschers van
Tigré, Godschâm, de Galla-landen en Harar vasallen zijn. Men vindt hier nog de
middeleeuwsche leenheerschappij.
Het protectoraatsrecht van Italie over Abessinië* hoewel nooit van praktische
waarde (zie pag. 151), is na 1896 opgeheven, en de grenzen van Abessinië werden
weder uitgebreid. Abessinië is het eenige gedeelte van Afrika, waar Rusland in den
laatsten tijd een directen politieken invloed verkreeg; ten opzichte van Engeland’s
staatslieden leggen de Abessiniers een zeker wantrouwen aan den dag. Toçh.is in
'1898 een verdrag tusscheu Engeland en Abessinië tot stand gekomën, waardoor de
grenzen naar den kant van Britsch Somali-land zijn vastgesteld.
LITTERATEUR.
Harris. The Highlands of Ethiopia. London, 18-44.
Rüppell. Reisen in Abyssinien. Frankfurt, 1840.
T h . B e n t . The Sacred City o f the Ethiopians; a visit to Aksum in Abyssinia in
1893. London, 1893.
G. F um a g a l l i . Bibliografie Etiopica. Milan, '1893.
R. Hartmann. Abyssiniën und die übrigen Gebiete der Ostküste Afrikas. Leipzig, 1883.
Count Gleichen. With the Mission to Menelik. London, 1898.
S. V ig n é r a s . Une Mission Française en Abyssinie. Paris, 1897.