Een regenmaker, die succes heeft van zijn "werk, is weldra wijd en zijd beroemd.
Vorsten uit alle streken des lands ontbieden hem, wanneer de droogte aanhoudt en
hun eigen profeten het niet kunnen doen regenen. Niet zelden is een regendokter
u it een vreemd land ook gelukkiger in zijn taak, omdat hij alleen bij lang uitblijven
van den regen gevraagd wordt, en bij zijn aankomst het droge jaargetijde verstreken
is. Sommige vorsten staan als goede regenmakers bekend. Lobengula gold als
zoodanig. Natuurlijk berust de beteekenis van den regenmaker op zijn weerkennis,
en die is bij sommigen niet onbelangrijk. De ervaring heeft hun veelgeleerd.
Enkelen der doktoren hebben den roep, dat zij het vergif van slangenbeten
onschadelijk kunnen maken, en heeten slangen-dokters. Zij vormen een klasse op
zichzelf; zelfs Blanken roepen hun hulp in. Natuurlijk wordt die hulp onder allerlei
hocus poeus verleend. De tooverdokter speelt daarbij de eerste rol; de geheime
kruiden, enz., waaronder er zijn, die werkelijk geneeskracht bezitten, komen
schijnbaar in de tweede plaats in aanmerking. Als de hulp van den tooverdokter
niet baat, ligt de oorzaak natuurlijk in beheksing of anderszins.
* * *
Na deze uitweiding over het bijgeloof en de tooverdokters der Kaffers, die veel
u it hun geschiedenis verklären, keeren wij to t de historie der zuidoostelijke Kaffers
terug, zooals wij die op pag. 235 hebben achtergelaten.
De onrustige Kosa’s, met een onbestemd streven naar verandering, waren niet
een volk, dat zieh in den bestaanden toestand kon schikken. Langzamerhand ontstond
er een gisting, een onbepaald verlangen naar verandering, en de profeten, die zulk
een groote rol speien in het van bijgeloof vervulde leven der Kaffers, trokken ook
hiervan partij. Er ontstond in 1857 een geest van onvoldaanheid over den achteruitgang
van het gebied der Kosa’s en der andere Kaffers ; niet alleen werd hun
heerschappij door de Europeanen beperkt, die zieh in Natal gevestigd hadden, doch
•ook velen van hun eigen ras vielen af, geheele gezinnen, ja geheele dorpen ontvluchtten
den despotischen schepter van den inlandschen koning, om zieh te vestigen in een
land, waar zij veilig waren, door de bescherming van het geweer van den Blanke.
Om dat verval tegen te gaan, wilde Kreli, de Kosa-Koning, nogmaals al zijn
krachten inspannen. Een profeet, Umhlakaza, met zijn nicht Nongkause, die
beweerden tot de geestenwereld in betrekking te staan, trokken van de stemming
des volks partij, en verklaarden dat zij van hoogere machten bevelen ontvingen,
die, als zij opgevolgd werden, de Kosa’s weer to t macht en aanzien zouden brengen.
Er moesten vreemde dingen gedaan worden, om een blijk te geven, dat de aangeboden
hulp hun welkom was. In de eerste plaats moesten zij het volk zeggen, dat het
zieh niet langer met toovermiddelen moest inlaten; verder moest het al zijn vet
vee slachten en eten, en als dit geschied was, zou bovennatuurlijke hulp hen bijstaan
tegen de Blanken.
Kreli vernam deze mededeeling met blijdschap. Hij gaf bevel, dat aan denwensch
der geesten gehoorzaamd en dat al het vette vee geslacht en gegeten moest worden.
Zijn boden gingen door het Britsch Kafferland, om de hoofden aldaar te berichten,
wa t e r gebeurd was, en hun medewerking te vragen. Zoo ontstond er beroering
onder de Kosa’s, en de Britsche regeering verontrustte zieh over de dingen, die komen
zouden. De openbaringen van den profeet en de profetes werden talrijker, de geesten
eischten steeds meer en meer vee, dat gedood moest worden, en de beweging breidde
zieh u it bij de Kaffers. Sandile, een mächtig hoofd, dat steeds weerstand had geboden,
gaf toe, en eindelijk kwam het laatste bevel van Umhlakaza, welks uitvoering de j
Kosa’s volkomen bereid zou maken, de hulp van het heirleger geesten tegen de
Blanken te ontvangen. „Het laatste dier moet geslacht, elke graankorrel in de
voorraadschuren moet vernield worden,” aldus luidde het strenge bevel, maar daardoor
zouden de hoogere machten hen buitengewoon zegenen. Acht dagen werd hun voor
d it moorddadig werk tijd gegund, maar op den achtsten, uiterlijk den negenden dag,
zou door de kracht van toovermiddelen op de laatste koe en geit toegepast, al het
vee herleven, schooner en beter dan te voren, en het gansche veld bedekken. Groote
akkers met Kafferkoren, rijp en eetbaar, zouden in een oogenblik te voorschijn komen.
De helden van hun stam, de grooten en wijzen van vroeger dagen, zouden op dien
blijden dag uit de dooden worden opgewekt en deelnemen aan de vreugde der
geloovigen. Rampen en eilenden zouden niet meer worden gekend; de zwakheden
des ouderdoms zouden hen niet meer drukken, maar jeugd en schoonheid zouden
zoowel de opgewekte dooden als de zwakke levenden vervullen. Doch die dag, voor
d e Kosa’s zulk een dag van heil boven alles, zou voor de Blanken en de Fingo’s, die
de Blanken bijstonden, een dag van eilende zijn; de hemel zou over hen instorten
en hen allen verpletteren: dus luidde de voorspelling van den profeet,, Als het teeken,
dat de gewichtige dag aanbrak, zou de zon niet voor half negen opgaan; zij zou
dan als twee bloedroode bollen ten hemel stijgen, daarna weder dalen, terwijl
duisternis, regen, donder en bliksem verder aan het volk zouden verkondigen de
dingen, die komen zouden.
Hoewel enkele hoofden zeker van plan waren, de opgewonden Kosa’s op het
alleronverwachtst tot een aanval op de Kaapkolonie op te hitsen, moet toch gezegd
worden, dat het volk aan de voorspellingen geloof sloeg. Zendelingen en agenten
van het Britsche gouvemement trachtten de slachting te verhinderen, teneinde de
half waanzinnige bevolking veel eilende te besparen* doch vruchteloos. De Kosa’s
waren ijverig in de weer, om groote veekralen te bouwen voor het vee, dat zij
verwachtten, en zakken te maken voor de overvloedige melk, die zij zouden krijgen.
De dag der opstanding bleef echter uit, en de van vee en koren beroofde Kosa’s
H E T WEEKLAGEN D E E BEDROGEN K A F F E E S IN X 8 5 7 .
leden reeds gebrek. Men verklaarde dit hieruit, dat Sandile nog niet alles geslacht
had, en wachtte met brandend ongeduld, want een gedeelte der Kosa’s was letterlijk
aan het verhongeren na deze uiting van blind fanatisme.
Eindelijk kwam de uiterste dag aan, waarop de voorspelling wel vervuld zou
worden. In opgewonden stemming hadden de Kosa’s den nacht wakend doorgebracht.
Half vdf’hongerd waren zij toch vol goeden moed, want als de twee roode zonnen
boven de oostelijke heuvels verrezen, zou het einde van hun lijden daar zijn en
zouden hun vijanden door den hemel verpletterd worden. Vol spanning verbeidden
zij dat lang verwachte uur.
Maar de zon verscheen als gewoonlijk. De roode gloed van den morgen, die de
heuveltoppen kleurde, gaf nog hoop; maar toen het licht van den enkelvoudigen
hemelbol in de valleien straalde en de zon even statig als altijd met onverbroken
regelmaat aan het firmament opsteeg, zonder eenig teeken te geven, ging de moed
verloren. Nog hoopte men, dat de profetie des avonds vervuld zou worden. Maar
ook dien avond daalde de zon, zooals gewoonlijk in dit schoone land, weg achter een
sluier van karmozijn en goud, zonder eenig teeken te geven.
Thans was alle hoop vervlogen. Het vee was opgeteerd, het koren vernietigd, en
eilende stond voor de deur. De hoofden, die misschien van plan waren geweest, bij
die gelegenheid met de vereenigde macht van opgewonden Kosa’s in de Kaapkolonie
AFRIKA. 1 6