taal en vormen door hun karakter een scherp contrast met de eigenlijke bewoners van
omu. ledere stam staat onder een eigen scheik.
? 6 .p clloa s . ziJ ri, stoutmoedig, Jevendig, ■ onversehrokken; zij brengen een groot
0edeelte van hun leven te paard door en zijn zulke önversaagde ruiters, dat man en
paard een geheel schijnen uit te malten. Ook zijn zij voortreffelijke jagers; niet
tevreden met kuilen te graven, om hierin de dieren te vangen, jagen zij onvervaard
de woeste en gevaarlijke bufifels na, die zij alleen met hun speer dooden. De Schoa
n ja t naar de läge gronden, waar de buffels gaarne weiden, en drijft ze naar een
meer vasten bodem. Nu kiest
hij er een uit. Zijn paard is er
op afgericht, om naast den buffel
te blijven, zoodat de ru ite r met
den eenen voet op den buffel
en met den anderen op het paard
kan gaan staan, om het dier den
doodenden stoot toe te brengen.
Ook de olifantenjacht heeft op
soortgelijke wijze plaats, ge-
woonlijk in gezelschap van 20 a
30 jagers.
De Schoa’s bezitten veel vee.
De kameelen hunner voorouders
moesten zij afschaffen en run-
derherders worden. Ook hierin
werden zij door de volksdicht-
heid zeer beperkt; daarom
wijdden zij zieh aan de paarden-
teelt, terwijl zij ook eenigen land-
bouw moesten bedrijven. Zoo
zijn zij de aanzienlijkste paar-
denfokkers uit den Sudan geworden.
Getrouw aan hun
afkomst, hehben zij hun Arabische
gewoonten grootendeels
nog veelal bewaard. Zij bouwen
geen huizen, maar wonen in
tenten, of liever, in verplaatsbare
h u tte n : houten geraamten, met
huiden of rietmatten overdekt.
Zij plaatsen hun tenten in een
ltring; elk van die cirkejs vormt
een stad en heeft twee openin-
gen of poorten, om het vee binnen
te laten.
Hun voornaamste vermakelijk-
heden bestaan in dansen. Een
van deze is zeer eigenaardig en
v e o w e n d e r sc h o a ’s . wordt alleen door vrouwen uitgevoerd.
Zij treden paarsgewijze
naar voren en nemen alle moge-
lijke houdingen aan, waarbij zij door de wilde muziek van het muziekkorps worden
begeleid. Eensklaps gaan zij rüg tegen rüg staan, bukken en springen achteruit naar
elkander toe; op deze wijze tracht de een de andere omver te werpen. Zij, die
haar evenwicht bewaart en haar tegenpartij omgooit, wordt met toejuichingen
begroet en door twee oude vrouwen naar buiten geleid, die haar aangezicht met
de handen bedekken. Somtijds komen zij met zooveel kracht tegen elkander aan,
dat de koralen gordels, die alle vrouwen van rang om het middel dragen, barsten
en de koralen in alle richtingen rondvliegen.
De jonge meisjes der Schoa’s houden veel van touwtje springen en doen dit zeer
vlug, daar zij niet door kleeding belemmerd worden.
De vrouwen der Schoa’-s worden als zeer schoon beschreven. Zi] zyn licht
koperkleurig, hebben een fraai en open gelaat met arendsneuzen en schoone oogen,
waardoor zij zieh onderscheiden van de omwonende stammen. Eenigszms doen zij
denken aan de schoonste vrouwen der Zigeuners. Hun kleeding bestaat u it twee
lichte mantels, waarvan de een om het middel en de andere om de schouders
gedragen wordt. Dezen laatsten dragen zij op verschillende wijze: nu eens; als een
sh aw f en soms gebonden onder de armen, zoodat de beide schouders bloot blijven.
Het kapsel wordt zeer eigenaardig gevormd: het haar wordt verdeeld in een onnoemelijk
aantal kleine vleehten, die eerst vlak tegen het hoofd aanliggen en er dan van afwijken.
De Schoa’s zijn, evenals de meeste herdersvolken, gastvrij van aard en zeer
vrijgevig met de melk. De Schoa’s speien in :het huishoudelijk leven hier , een voor-
name rol; zij zijn het, die de groote markten van granen, boter en rijst voorzien.
Vooral op de groote Maandagsmarkt te Euka kan men. de prödukten van den
landbouw en de veeteelt der Schoa’s bewonderen.
*
VISCHYANGST OP H E T T SAE -ME ER.
Het eigenlijke moederland van Bornu is Kanem, zooals wij zeiden, ten noordoosten
van het Tsad-meer gelegen. Nachtigal schatte het aantal bewoners op 100,000. Het
hoofdbestanddeel wordt gevormd door de Kanembu’s. Verder wonen er de noma-
diseerende Tibbu’s en Arabieren, stammen van gemengd bloed, en Kanuri’s. Kanem
was lang afhankelijk van Bornu, doch is thans zelfstandig.
Men leeft in dit land gedeeltelijk van visch, die in het groote Tsad-meer op een
zeer vernuftige wijze gevangen wordt. De visscher neemt twee kalebassen, die hij
onderling met een stevigen bamboe verbindt; deze is juist zoo lang, dat zijn lichaam
tusschen de twee kalebassen kan sluiten. Nu maakt hij gebruik van zijn netten,
aan welker boveneinden drijvers bevestigd zijn, die van riet vervaardigd worden; het
gewicht, dat er onderaan hangt, bestaat u it lederen zakjes, met zand gevuld.
Hij laat nu de kalebassen te water en gaat schrijlings op den bamboe zitten,
zoodat hij een kalebas vöör en een andere achter zieh heeft. Als hij nu zijn netten