welke instinktmatig met die der mannen en vrouwen overeenstemden; het klappen in
de handen; de ratels van den danser en het gedempte geluid van de watertrom, dit
alles stemde harmonisch samen. Voeg hierbij de vreedzame en gelukkige gezichten
en het vroolijk vlammende vuur, dan vormde dit alles een tooneel, hetwelk zulk een
uitwerking op mijn zinnen had, dat ik ' in de hut zat, alsof het mijn woning
was, en ik als het wäre het gevoel kreeg, dat ik zelf tot hen behoorde; ik dacht in
die oogenblikken volstrekt niet a a n ' wetenschappen of aan Europa en vergat ten eenen-
male, dat ik een eenzame vreemdeling was in een land van onbeschaafde volken.”
Wij komen nu aan het instrument, dat in Zuid-Afrika het muziekinstrument
is bij uitnemendheid.
De water-trom is een nogal wonderlijk instrument, maar er is onder de Bosjes-
mannen een ander in gebruik, dat veel merkwaardiger is; het is een vereeniging van
het beginsel der blaas- en der strijkinstrumenten. In algemeenen vorm komt het veel
overeen met de Kaffersche harp, maar er is geen kalebas aan verbonden, om het
geluid te versterben, en de tonen Worden ook op een "andere wijze voortgebracht.
Het wordt „Gora” genoemd en door Le Vaillant aldus beschreven:
„De „gora” heeft den vorm van een Hottentotschen boog. Zij is van dezelfde
grootte. De pees is gemaakt van ineengedraaide darmen en aan een der uiteinden
bevestigd, terwijl zij aan het andere einde van den boog verbonden wordt met een
penneschacht, die gekloofd en plat gemaakt is. Wanneer deze gekloofde schacht open
gevouwen wordt, vormt zij een ellipsvormige figuur te r lengte van ongeveer 6 cM.,
wier eene einde aan de pees van den boog en welker ander einde aan den boog
zelf bevestigd wordt. Dit laatste geschieht door middel van een zeer smallen
lederen riem. De pees kan naar welgevallen van den bespeler meer of minder ge-
spannen worden; wanneer echter meerdere „gora’s” tegelijk bespeeld worden, stemmen
zij nooit.
PENNESCHACHT D E R GOBA.
„Zoodanig i s , het voornaamste muziekinstrument der Hottentotten, hetwelk door
niemand voor een blaasinstrument zou worden gehouden, ofschoon het dit toch
werkelijk is. Het wordt bijna op dezelfde wijze vastgehouden als een jachthoorn,
met het einde, waar de penneschacht is, tegen den mond van den speler; door inen
uitademing haalt hij er zeer welluidende tonen uit. De wilden echter, zelfs zij,
die het best met dit instrument terecht kunnen, zijn niet in staat, er een geregelde
wijs op te speien; zij halen er slechts zekere klanken uit, overeenkomende met
die, welke men op een eigenaardige wijze met de vingers op een viool of violoncel
voortbrengt.
„Het deed mij veel genoegen, dat een mijner volgelingen, Jan genaamd, die voor
een meester gehouden werd, zijne kameraden uren lang op zijn muziek vergastte;
zij waren er Verrukt over en stoorden hem telkens, door uit-.te roepen: „0 , hoe
verrukkelijk ! begin dat nog eens1” Jan hegon dan telkens opnieuw, maar wat hij
dan speelde, geleek niets op hetgeen wij reeds gehoord hadden, want zooals ik gezegd
heb, zij kunnen geen geregelde wijs op dit instrument speien; de melodie is geheel
en al een werk van het toeval en van de hoedanigheid der schacht.
„De beste schachten worden vervaardigd van de slagpennen van een soort van
trapgans; wanneer het dan ook gebeurde, dat ik zulk een vogel schoot, werd ik altijd
om die pennen verzocht, om ons orkest in stand te houden.”
Bij het bespelen van dit merkwaardig instrument gaat de speler op den grond
zitten, brengt de schacht aan zijn mond en geeft zieh vastheid door zijn ellebogen
op zijn knieen te laten rüsten en zijn rechter wijsvinger te steken in zijn rechter
oor; zijn linker wijsvinger steekt hij in zijn wijd linker neusgat. Een goed speler
spant zieh zeer in, om zuivere tonen vobrt te brengen, en het is opmerkelijk, dat hij,
door harder te blazen, de octaven der tonen kan vormen, evenals dit het geval is
bij de fluit; het geluid der „gora” heeft dan ook met dat der fluit een groote
overéenkomst.
Genoemde reiziger schreef het air op, dat door een beroemd speler geblazen werd,
en hij vond, dat dezelfde beweging gedurig terugkwam. De tijd, dien de muzikant
hiervoor noodig had, was 70 seconden.
„Als een vrouw de „gora” bespeelt, verändert deze van naam; dit is slechts, omdat
zij dan op een andere wijze wordt vastgehouden. Zij heet dan „joum-joum . De speelster
zit op den grond en houdt het instrument rechtop voor zieh, op dezelfde wijze als
in Europa een harp wordt vastgehouden. Zij houdt het stevig vast, door haar voet
te plaatsen tusschen den boog en de pees, maar draagt zorg, dat zij de laatste niet
aanraakt. .. ..
„Met de rechterhand vat zij nu den boog in het midden aan, en terwijl zij tegen de
schacht blaast, slaat zij tegelijkertijd. met een stokje, 16 ä 20 cM. lang, op verschallende
plaatsen tegen de pees. Dit brengt eenige wijziging in de tonen, maar het
instrument moet dicht bij het oor gehouden worden, wil men de verschillende tonen
duidelijk kunnen waarnemen. Deze wijze, om de „gora vast te houden, tro f mij,
vooral, omdat de- bevalligheden van de speelster er zooveel meer ^ door uitkwamen.
De lezer ziet uit deze beschrijving, dat de tonen der „gora” niet ongelijk zijn aan
die der „mond-harmonica” . Dit laatste instrument leeren de Hottentotten en Bosjes-
mannen spoedig bespelen, en het heeft dan ook door zijn minderen omvang de
oorspronkelijke „gora” bijna geheel verdrongen. - !
Door de inboorlingen worden nog twee andere Instrumenten gebruikt. V
Het eene is een soort van guitar, ; eenigszins gelijkende op de gewone „banjo
der Negers. Het bestaat uit een driehoekig plankje; hierop Staat een kam,
waarover drie snaren gespannen zijn, die van samengedraaide darmen worden
vervaardigd. De snaren zijn bevestigd aan pennen, waardoor men ze meer of minder
spannen kan, om de vereischte hoogte van toon te krijgen. Le Vaillant merkt hierbij
op: „Het -is mogelijk, dat ieder ander op dit instrument de een of andere wijs kan
speien; de inboorling is echter tevreden, wanneer hij slechts met zijn vingers op de
snaren trommelt, zoodat de muzikale uitwerking geheel van het toeval afhangt.
Het tweede instrument nu, waarvan wij melding maakten, is een soort van trom ;
deze bestaat u it een uitgehold blok hout, over welks eene einde een gelooid stuk
huid strak gespannen is. Men slaat daarop met de vuisten of met stokken en een goed
gemaakte trom geeft een klank, dien men op een aanmerltelijken afstand kan hooren.
Deze trom wordt genaamd „rommelpot.”
Het muzikale talent der Bosjesmannen is merkwaardig en openbaart zieh bij