-3$$ K A K K E R L A K . K A L A B A SB O OM .
te r y , moet ten minften zes voeten diepte
hebben»'
De Amandel .van de Kakauw is de olie»
achtigfte vracht die de aarde voortbrengt.
W anneer men de Amandelen van de Ka-
kauw bereiden wil om ’er chocolaat van
zamen te ftellen , zoo zuivert men haar,
pelt haar, roofterchaar in een bekken, vervolgens
verplet men haar met een yzere rol
op een fteen, die weinig dikte heeft, en
waar van het oppervlak krom, en een weinig
uitgehoft i s , en die men op een kontoor
met vuur plaatft: het is op deze wys,
dat men ’er een deeg van vormt, die men
met fiiiker mengt, en die men noch vloeibaar
zynde, in vormen van blik giet, waar
van de vorm willekeurig is ; zomtyds ftort
men dit mengzel op papier u it , op welke
het ftremt, en in weinig tyd hard word.
De Boter van de Kakauw, waar van men
zich op Cayenne by gebrek van boter bedient,
om de fpyzen te bereiden, is een olie
die de zelfllandigheit van boter heeft, en
nuttig tegens de verkoudheden en zelfs te-
gens de bytende vergiften is. Vermits dezen
olie in onze Geweften harder als. in
Amerika word , zoo zyn wy genoodzaakt
om hem met olie van Balfemnoten te vermengen
K A K K E R L A K . ( Byvoegz. ) In Amerika
kwellen de zwarte Mieren de Kakkerlakken
op een wreede wyze. Wanneer zy
’ èe by toeval een verminkt o f dood vinden,
zoo grypen ’ er hem twaalf aan , Gepen
hem in net Mierenneft, en knagen hem
in ftukken, wanneer zy hem ’er niet geheel
in brengen konnen.
K A L A B A S B O O M , Cucurbitifera ar-
bor Americana. (_ Byvoegz,) De (lam van
dezen boom is bochtig, en met een grauwe
en ruwe fchors bedekt; hy is zeer takryk.
De vruchten van dezen boom zyn met een
mergachtig vleefch vervult, en bevatten ver-
fcheide bruinachtige zaden , die de vorm
van een hart hebben; men bemerkt dat de
Kalabafïên ryp z yn , wanneer de fteel waar
mede z y aan den boom gehecht zyn , verwelkt
en zwanaehtig word : men kan hen
alsdan afplakken, Eenige der Jnwoonders
doen de gedaante van de Kalabalïen veranderen;
wanneer z y half ryp zyn , zoo prangen
zy ben met geweld, volgens de gedaante.
die zy, hen., willen doen aannemen, lie t
KALAM: KALKACHTIGE AARDE.
hout van dezen boom is veel eerder taai
dan hard., ’
De Cayemboue die van zoo veel nut voor
de Negers en Wilden z yn , om hunne fpyzen
zinnelyk te bewaren, zyn niets anders
dan uitgeholde Kalabalïen waar in een ope-
ning i s , door welke men de hand Reken
kan; men fluit deze opening vervolgens toe
door middel van een ftuk van een Kalabas
dat by wyze van een kapje gefneden is.
Men vermenigtvuldigt deze boomen door.
middel van fcheuteu en zaden»
K A L A M I N T S T E E N ( N a t u u r -
l v k e o f 1) e }.F Ba R k ) Calaminarislapis.
Q Byvoegz.) Dit is de de/fbare Cadmia, by
uitnementheit, Cadmia nativa.
A lle fteenen die, met kolen gemengt zyn
en vervolgens voor de geweldigfte werking
van een befloten vuur blootgeftelt zyn , brengen
geen Zinck voo rt;. o f die in een open
vuur, het geel koper niet vormt, wanneer
zy met het root koper, en kolen gemengt
z yn , moeten voor geen ware Ealamiiufiee-
nen gehouden worden. D it is de regel die
’ er de Heer Marckgraff van opgeeft. Men
vind de Kalamintfteen in het Hertogdom
Limburg, en andere plaatzen van Europa.
Men vind hem menigmalen onder de eerfte
aardkorft. Men gebruikt de Kalamintfteen
uitwendig in de Geneeskonft t men fchat.
hem zamentrekkende, nuttig om de wonden
en verzweringen op te drogen,. en tot lid-,
teekens te doen zetten; maar hier toe moet
hy wel gewaflehen, en fyh gewreeven zyn.
K A L K A C H T I G E A A R D E . Deze
naam heeft men aan het Kry t, aan de
Mergel, aan de Cron o f Falun, aan de Maanmelk,
Delfbare Agarije, het D e lf bare Meel,
en aan alle de verkalkbare zelfftandigheden,,
o f die opbi ui ding met de zuren maken: zie
deze woorden. Men vind mede de Kalkachtige
Aarde in het Marmer, in het Spart),
in den Jodenfteen, Linxfteen , in het Koraal,
in de.Madrcporaas, de Schelpen, enz.
zy is het die den grondflag van de beenderen
der Dieren uitmaakc, in welke zy met
een foort van Gluten vereenigt is , die hen
de nodige vaftheit geeft. Zie de nieuwe-
Waarnemingen van den lieer Ihrijjant, in
dé Memorièn van de Akademie dér, Weten-
febappen van - Parys , voor bet, Jaar 1766.
Het is deze zelfde Gluten , o f zamcnhécb-
tent. middelt,.die het onderiebeid uitmaakt,
KALKSTEEN,
tuflehen het Kry t, en andere kalkachtige
zelfftandigheden, die wy tot een voorbeeld
opgegeven hebben: welk onderfcheid
men niet meer befpeurt, wanneer het Gluten
door de werking van het vuur uitgedreven
is. Het is deze zaflienhechtende ftoffe
noch die zomtyds de zure vochten belet,
om aanftonds op de Kalkachtige Aarde
te werken, gelyk men zulks in vcrfcheide
Kalkfteenen opmerken kan, die zich alleen
weinig o f niet in de zure vochten ontbinden
, vóór dat zy gekalkbrand zyn , en in
het Sterk-water ’ t geen op het Yvoir niet
werkt, fchoon het gekalkbrand is , om dat
de werking van het vuur, het Gluten niet
geheel heeft konnen vernietigen, ’ t geen met
de Kalkachtige Aarde vereenigt is. Zie
K a l k s t e e n .
K A L K S T E E N , (jByvoegz. ) Dit
foort van fteenen , ontleent klaarblykelyk
deszelfs oorfprong van harde en met werktuigen
begaafde lichamen , die tot het Ryk
der Dieren behoren, als Beenderen, Schelpen
, Madreporaas, enz. Zie bet woord
D k l ï b a r k L ic h a m e n . In verfcheide
Landfchappen van Indiën , maakt men Kalk
van Schelpen en Madreporaas. Men doet
zulks mede in andere Landen, in welke men
in ftaat is om ’er groote by een verzamelingen
van te doen, gelyk in het rechtsgebied van
de Admiraliteit van Breft gedurende de hitte,
en wanneer de Oeftervangft overal elders
ophoud, zet men haar echter in deze Land-
ftreek voort , niet om den Vifch , die'alsdan
nergens nut toe is , maar om de Schelpen
waar van.men een Kalk brand , die men
gebruikt om het Garen en Lynwaat te blee-
ken , ’ t geen men te Landernau, voor den
Spaanfchen handel , infeheept. Deze Kalk
die mogelyk zeer goed tot dit gebruik i s ,
Zou men mede tot grof metzelwerk gebruiken
konnen: maar men heeft bevonden , dat
zy niet goed is om do muren te witten ,
vermits zy affehilvert.
K A M E E L en D R O M E D A R I S ,
Camelus & Dromedarius. ( Byvoegz, cn verbet.)
Bladz. 5)6. 2de kol. reg. 6. Deze
twee namen zcclit de Heer de Buffbn , betekenen
geen twee verfchillende ioorten van
Dieren, maar zy duiden alleen twee ondcr-
fchcidc raften aan , die van onheuggelyke
tyden in het gedacht van den Kameel be-
ftaan hebben. Het voornaamfte, en om dus
KAMEEL en DROMEDARIS. i3?
te fpreeken het eenigfte merkbare kenmerk
door welk deze twee raflen verfchillen, be-
ftaat hier in , dat de Dromedaris twee bulten
heeft, en de Kameel niet meer dan een :
de Dromedaris is mede kleinder , en zoo
fterk niet als de Kameel ; maar beide vermengen
zy z ich , en brengen jongen voort;
cn de Dieren die door deze gekruifte raden
voortgeteeit worden , zyn die gene , die de
meefte krachten bezitten, en die men boven
alle andere fchat. Debaftaart foorten die van
den Kameel en den Dromedaris voortkomen,
vormen een tweede ras , dat zich mede vermengt^
indiervoegen dat men in dit foort,
gelyk in dat van alle andere tamme Dieren,
een aanmerkelyk getal , verfcheidenheden
vind ; waar van de algemeenfte betrekke-
lyk tot de verfcheidenheden der luchtftree-
ken.zyn.
Bladz. 537. ijle kol. reg. 11. van onder.
De Kameel fchuimt geftadig , gedurende de
bronstyd , en ’ er koomen nitzynen mond,
een o f twee roode blazen voort.
Idem, 2de kolom, reg. 8. van onder. De
Dromedaris , zecht de Heer de Buffon , is
onvergelykelyk algémeender weripreid als de
Kameel; deze laatfte vind men weinig elders,
dan in Tnrkeftan, en op eenige plaat-
zen van de Levant ; waar tegen de Dromedaris
, die gemeender als eenig Laftbeeft in
Arabiên is , mede in een groot getal in alle
de Noordelyke deelen van Afrika gevonden
word , die zich van de Middelandfché
Z e e , tot aan de Rivier de Niger uitftrek-
ken, en dat men hen in Eg ypte, in Perfiën
in het Zuiden van Tarta ryën, en in het
Noorden van Indiën weder vind. De Dromedaris
beflaat dus uitgeftrekte Landftreken,
en de Kameel is aan een geringe grond bepaalt
; de eerfte bewoond de onvruchtbare
cn heete Geweften ; en de tweede in een
Land dat minder droog en gematigder is , en
het geheele foort fchynt in een luchtftreek
van drie o f vier hondert uuren breedte , befloten
te zyn , en die zich van Mauritaniën
tot China uitftrekt: het bellaar n ie t, noch
onder noch boven deze luchtftreek. Schoon
dit Dier een natuurlyke inboorling van warme
Landen is , zoo vreeft het eclïter de Geweften
in welke men een onmatige hitte heeft;
deszelfs foort eindigt, daar dat van den Olifant
begint, en het kan noch onder den brandenden
Hemel, van de verbrande luchtftreek,
noch inde zachte geweften van onze gematigde
Luchtftreek beftaan. Het fchynt uir Ara-
A a a bien