m M O S C H . M O S C H .
zyn doorgaans in zooden o f boffen by éllun,
deren gefchikt, en kruipen dikwyls vóórt,
met zich, even als een tapyt over de aarde,
de ftcenen en het-hout uit tefpreiden: men
kent ■’er eenige , welke minder als vier ly-
nen in hoogte beflaan , en andere fchieten
ter hoogte van vyf. o f zes voeten op. Hóé
klein het grootfte gedeelte dezer Planten ook
zyn mag, zoo zyn. zy echter meeft allé har.d-
levende, altoos groen, en.fchieten zoo veel
aan hare uiteinde u it, als zy aan haar ondergedeelte
door de verrotting verliezen. Z y
gfoéijen langzaam', en 1, hare yruchtgeeving
word zeldzaam in minder tyd dan in vier Of.
zes maanden tot volmaaktheid gebracht. De
Mofchgewaflen, fchoön verfcheide jarên
gedroogt geweeft zynde, bezittende eigen-
fchap van op nieuw groen te worden, wanneer
men haar bevochtigt. Z y 'beminnen
mede de koele , vochtige en voor de Zon
befchutte plaatzen. Hare wortelen zyn dun,
vezelachtig en getakt, maar echter .kort en
te zamengepakt. De bladeren zyn beurtelings
o f tegêns elkanderen over , o f w e l ,
wervelswys geplaatft, en zyn meer o f min
geheel , het grootfte gedeelte is driehoekig,
een'weinig h o l , vry dicht by elkanderen
fluitende , en elkanderen aanrakende, De
'mannelyke- bloemen zyn van de vrouwélyke
afgefcheiden', en zomtyds óp verfchillende
fteelen geplaatft : dit zyn niets anders dan
helmftyltjes en zaadhuisjes , o f kegels , die
. door elkanderen naderende, offtarswys uitgebreide
bladere'n gevormt worden. De vfou-
welykê bloemen zyn altoos onder de mannelyke
geplaatft wanneer z y zich op denzel-
ven ftéel bevinden. Het bevruchtent fto f
en de zaden beftaan uit geele bolletjes, in
eenigé, en eironde in andere. De zaden
van de Mofchplanten zyn in de Jaren 1719
en 1741 door Dillen , ontdekt. De Heer
Linnaüs, heeft hen mede waargenomen.
In ’ t algemeen , hebben de. Moïcbgewas-
fén geen fmaak, dié'géne , die in het water
groeijen, worden root op het vuur, en veranderen
in aflchen, zonder eenige vlammen
uit te geeven o f mede te deelen, (juitgezön-
dert het fto f der helmftyltjes van de Lycgpo-
dium.j Het grootfte gedeelte van de Mos-
fchen zyn buikzuiverende , wormdodende ,
en zweetdryvende. In Indién , befchouwt
men de Lycopodium, die Tana pouel, in de
Hort. Malabr. vol. 12. t. 14. genoemt word,
.. als. een uitmuntent Aphrodifiaca ,, en deze
plant rs beroemt in alle feeften , waar in
de Liefde Voorzit. De Inwoonders maken
hoofdkuflëns en matraffen van het grootfte
foort. van. Mofch , ’ c géén Spbaghgn, doof
Dillen , "genoemt .word ; én zy gebruiken
de Mofch Fontinalis , van deqzelven.Schry-
v e r , in hunne haardfteden , om den brand
voor te komen, vermits men weet dat'deze
Plant, noch vlam v a t , noch mededeelt.
A lle de foórten van Mofch naauwkeurig ge-
dropgt zynde , zyn van een uitmuntèhr.ge-
bruik om die lichamen droog te bewaren
die aan; het vochtig worden onderhevig zyn
en van de jonge Planten langen tyd in hare
vochtigheid te bewaren, zonder dat zy voor
de verrotting blootgeftelt zyn , wanneer men
haar verre.vervoeren wil. Men bedient zich
van de gemeene Mofch , om de dóode Vo gels,
enz. voor het verderf te bewaren.
Blath. 136, 2de kol. reg'i 17. Het aanmer-
kelykftévan dit voortbrengzel , is deszelfs
öorfprórig, welke oogenblikkelyk fchynt,
en in vergelyking van welke de voortkoming
der Paddeftoeien, zeer traag gefchied. Wanneer
men des Zomers in een Tuin wandelt
in welke men dé geringde voefftap van dit
zohdérling gewas niet hééft, wanneer ‘hier
regen op volgt, en men een uur hier na, op
dezelve plaats te rug koomt, zoo zal mep
’ er een verbazende menigte vinden.
De Nofiocb is dz'Ceeli- foliuin van Paracetr
fus , en de Hemelbloem, Flós-Öceli van verfcheide
Schryvers.
De Heer de Reaumar is die gene, die den
waren aart van deze zelfftahdigheit ontdekt
heeft : déze Natuuronderzoeker ze ch t, dat
wanneer de N o fto ch , in'diervoégen , verdroogt
is , dat zy hare kleur verloren heeft,
en zelfs onzichtbaar geworden is , een regenvlaag
haar weder op nieuw dóet voortkomen
, en zichtbaar maakt. Dus verandert
.deze kleine Plant beurtelings van gedaante
en is echter altoos in .ftaat om dezelve ról te
fpeelen. De Heer Geoffroi de jonge , weeft
.voor, in de Memorién van de Akademie der
JVetenfcbappen van Pdrys, voor bet Jaar 1708,
dat by op een duidelyker wys , als iemand ’
de groeijing , en gebruiken van de grondbe-
ginzelen heeft leeren kennen, die men uit
"de Noftoch trekt. Hy verzekert, dat hy
wortelen aan deze Plant, ontdekt.heeft , en
men heeft ’er zelfs dé befchryyiug van ge-
geeven. Echter heeft de Heer de Rean/ntir,
altoos ftaande gehouden , dat zy ’er geen
h e e ft: hy heeft , in zekere tydc 11, op het
opper-
M O SKO VIE SCH -G LA S.' M O S SE L . M O E F L O N . 25S.
oppervlak van eenige van deze. Planten , een
menigte zaden ontdekt., en gelooft , dat het
die van deze Plant zyn ; hy heeft dezelve in
byzondefe potten gezaait, de zaden fchotén
'u it, maar hy heeft ’ e,r nooit eenige wortelen
aan ontdekt. De jonge bladeren vormen
de geheèle Plant. Wanneer het dus waar is
dat de Noftoch geen wortelen heeft, zoo is
het een noodzakelyk gevolg, dat zy ten naa-
ften b y , gelyk een menigte Zee-planten ,
groeijen moet , welke mede geen wortelen
hebben ,. en die door behulp van het oppervlak
van het viiesje , ,’t geen haar bekleed ,
de vochtigheit inzuigen, waar mede zy zich
voedén. Hierom groeit de Noftoch niet ,
dan wanneer zy met water vervult i s , en zy
néémt alsdan , iedere maal , een weinig in
grootte toe ; en de Heer de Reautnur verzek
e r t, dat hare aangroei ten minften.een
jaar duurt. Wat de Aitrakanfche Mofch betreft,
zie B u x b a u m ia A
M O S K O V I E S C H - G L A S , Glaties-
Maria. ( Èyvoegz, ) Men vind dit fchpone
fborfvan Mica, vooral in Siberiën , in de
habuurfchap van de R ivieren, Witim- en M a-
ma, in platen o f tafels, die in een zeer harde
Rots bevat, en ’er zonder order door ver-
Jpreid zyn. Deze Mica beftaat uit geen vervolgende
lagen, noch aderen. Deze platen
beflaan zomtyds drie o f vier voeten in ’ tvier-
kant, en hebben eenige duimen dikte. Men
fchat de witte altoos het hoogde , en men
betaalt haar in Rusland , tot twee Roubels
het pond. Welk Landfchap , dit foort van
M ic a , ook voortbrengt, zoo kan -men het
echter altoos in dunne plaatjes fehilvereri
men gebruikt haaf vooral tot glazen in de
O.orlogfchepen ,. om dat zy minder gevaar
van breekeu hebben door de fchokkingen
dic.de Kanonfchoofen veroorzaken : zie het
woord M i c a .'
M O S S E L . (JSyvoegzP) Bladz. 109. ijle.
kol. reg. 6. van ond. Men vind , in het
tweede deel der Memorien van de- Akademie
van R o e b e lle een Memorie Van den Heer
Mereier du Paty , Thefaurier van Vrank-
r y k , over de Mojfelbokken. „ De Mofle-
„ len, zecht deze Schryver, zyn ftilzitten-
„ de wezens: tot een eeuwige, ruft géfeha-
„ pen zynde, zoo ziet dezelve plaats haar
,, geboren worden en ftèrven. Z y brengen
,, ketenen by de geboorte mede ter we-
» . raid, aan welke zy altoos gekluifter.t blg-
„ ven, en die van hare gebuurinnen dienen
, , noch om hen fterker en onverbreekbaar-
der te maken, Maar deze ketenen heb-
„ ben niets treurig voof haar; haar wel zyn
„ hangt van hare flaverny zelfs a f , hare
.„ ByiTus hecht haar onfeheidbaar aan de
„ . ft.eenen , aan het hout o f aan elkanderen;.
„ zy trotzeren dus het geweld der winden
„ en golven. Wee de Moffelen die door
„ eenige toevallen afgefcheurt worden; die
„ gene welke-in de fiyk nederftonen bly-
„ ven op deze plaatsj, en vinden ’er onmis-
„ baar haren ondergang” . Na' dit voo rlid,
.zoo is het zeker dat wanneer het. volk Most
felen,. benevens de vryheid om zyne ketenen
zelfs te fmetlen en. te verbreken., die-
van te konnen reizen noch bezat, hennieu-
we volkplantingen zou vormen-, wanneer
het zich te naauw bepaalt vond, o f gebrek
aan voedzel had. W y hebben-tot hief toé
de gelegenheid niet günftig, gevonden ; om-
de proeven van den Heer du Paty te herhalen,
welke noch zecht, dat het omkked-
z e l .’t geen de Schelpviffchen omyat, tot
den aangroéi van hunne Schelpen dient,.
op dezelve wyze als het hout van de verharding
van den fchors , en het been van
die van het beenvlies.'gevormt word.-
Bladz. 110. ïfte kol. reg. i 5. DelRivief
o f Vyver Moffelen verfchillen zeef veel van
die der Zee : men or.derfchdd ’cr twee
foorten van; het eerfte bevat die gene wier
fcharnier met groote tanden bezet is ; het
tweede bevat die gene, wier fcharnier glad
fchynt, om de kleinheit der tanden..
M O U F L O N . Dit foort van Dier vind-
men in Rusland, in het zuid.elyke gedeelte-
van Siberiën , in Griekenland, en .op de
Eilanden Sardiniën en Korfika;. het fchynt
de oorfpronkelykè (lam van alle onze Schapen
te zyn , en een Dier ’ t geen in denzel-
ven ftaat is , gelyk het dóór de Natuur is
voortgebracht;, uitwendig fchynt het mede
by den eerften ópflag, zeer veel van onze
Schapen te verfchillen.
De Heer d t Buffon-, die de fchoonfte na-
fporingen omtrent dit onderwerp gedaan
heeft , zecht dat de Mouflon in den ftaat
der Natuur beftaat-; .dit Dier lééft' en ver-
menigtvuidigt =zyn- foort „zonder behulp der
Menfchen: het gelyk-t meer, als eenig ander
foort van wild Dier v naar alle .foorten v-an-'
tamme Schapen:.het is vécl levendiger,-yeeI5