\
GEHE'ELAL*. GETTï EOM: G£M:
G E H E E L A L , O.rbis Univerfus* Dus-
Boemt men de geheele Wereld, o f de Hemel.
en Aar4e te zamengenomen,, met alles
wat z y bevatten: zie A a r d e , W a t e r ,
L u c h t , D w a a l s t a r , V u u r , H e.-
Ö1.EL, D i e r en P l .an .t .
G E FIO R E N T K O-M Y N , Hypecoon»
Dit is e^n Plant die in de warme Handen
groeit.. Haar wortel is lang en roodachtig*.
Hare fteelen zyn een voet lang en getakt*.
Hare bladeren zyn gelyltvormig aan die van
de Wilde Wynruic* Haar bloem is geelachtig,
klein,- en uit vier krujswyze blaadjes
te zamengeftelt. Qp de bloem volgt
een platte, peul ,, die b y wyze van een iys
gevormt, en uit verfcheide fiukken zamengeftelt
is , die met de einden aan eikande-
ren ge voegt zyn,,. zy bevat zwartachtige zaden
, die de gedaante van een nier hebben»
Deze Plant is verdovende*
G,EM A R M É R T H O U rïy^ Fèrolia ar-
kor 9 iïgftQ- in modittn marmoi ts v.ariegato :
Barr. Deze boom- groeit op Cayenne, zyn
hout is even als het Jaspis gevlakt, o f met
vlakken doorzaait , die naar die van rood
geadert marmer gelyken; hier om heeft men
bet de naam van Gemanmerthout gegeven»
D e Heer de Prefontaine zeeht, dat het echter
doorgaans Hout win Fèroles genoemt
wo rd, om dat het op een der Land-hoeven
van den Heer de Feroles gevonden wierd,
wanneer h-y Gouverneur van Cayenne was:
dit hQUit word het meefte tot fchrynwerlc,.
en verlchjllende föorten van huiffieraden be,-
geert; het heeft een witte grond.
G E M B E R . ( ByvoegZi J) Bladz. 351.
l/ïe kol; reg. z i , van ond\ Op Cayenne
diént men deze wortelen, yerfeh uitgedol-
ven zyn de ,, by wyze van ramenas voo r,,
zonder eenige toebereidingen dajn dat men
hen. naauwkeiirig wafcht. Men confyt haar
mede met fuiker, wanneer zy verfch zym
om hen onder het nagerecht voor te dienen,
en vooral om den eetluft' van die ge-,
ne weder op te wekken , d:ie: eerft onlangfch
van- een ziekte herftëlt zyn:. men maakt *èr
thans Marmelades, enz» yan.
De.Indianen kauwen hen , om; de lozing
der fluimen te bevorderen , wanneer de ver—
koudhek hardnekkig is. Het is bakent, dat
dézen, w ortel; de: Grysaards. verwarmt„ ejqn
G EM BER . GEM: MOS.CH. G EM S.
dat gene verfchaft, ’ c geen de Geneeshee-
ren zediglyk kbekfnoedïgheh noemen.'
Bladz. ^ 1 . 2de kol. reg. 6. lp ’ talgemeen,
zyn de Planten van het geflacht der Gem-
bers,, als. de Cofius^ de Kurkuma 9 de Pa-
coceroca, de Kar at as;, de Ananas, de Mu»
l a r enz. gelyk de Dadclboomen , vreemd
aan Europa,, en zyn alleen aan de warmfte
Handen byzonder: zy zyn alleen langleyen-
de iij hare wortelen, die vleesachtig,, kruipende
vezelachtig , en even als knobbel-
achug o f geringe zyn. De jonge fcheuterr
vormen a-an het uiteinde van de wortelen
een. foort van kegelvormige knobbel, die
met panswys gekromde fchubben bedekt is,
e,n die niets anders., gelyk in de Palmboor'
men en Hondsgras, dan aanhangzels van onvolmaakte
bladeren zyn. Haar fteelen zyn
doorgaans, ongetakt, en hare bladeren niet
getand. Hare bloemen Zyn heniiaphroditen,
dje zonnefehennswys o f airswys gefchikc
z y n , o f de gedaante van kommetjes hebben,,
en op een fehubachtig fteelije ftaan, ’t geenvan
fchubben. vergezelt is ,, die zeer' veel-
van het zaad der Palmboomen verfcbillen*
Haar bevruchtent fto f beftaat uit vry groo-
te bolletjes, die witaehtig en blinkende
zyn.
G E M E E N E M O S C H , XJsn&a- cow*
ntunis. Dit is een foort van Bmm-Mofcb
die de gedaante van een opgefchoten ftruik
heeft, met kegel vormige, volle ,, en rond-
achtige fch.ilden, bezaaide fteelen, aan welke
zy met hun middelpunt zyn vaftgchecht:
hare zelfftaudigfceit is. fponsachrig, zacht en'
buigzaam wanneer zy vochtig is , en breu-
kig wanneer zy droog is : zie het artikel-
M o s c h ,
G E M S . QByvoeg^-.') Dit is een Viervoetig
Dier o f Geit van het Alpiiche Gebergte
, ’ t geen wild vlug en liftig is , en
zeer lange nagelen, vooral aan de voorfte-
pp.oten heeft.
Bladz. 353*. 2de kol. reg. cr . van onder.
Men ontmoet deze Dieren dikwyls in troepen;
zy-gaan des, morgens-en des avonds,
weiden , en zeldzaam gedurende den dach.
Gedurende de, tyd' dat zy grazen ftaat ’e r ’
eene van den troep op fehildwaqhr. Zoo
ras by iets hoort o f ziét, zoo geeft hy een-
fiéhreeuw om de andere te waarfebuwen dat
zy. de. vlucht: nenien.moeten.. Deze fchroeuw
vani
GEM'S. c e n e v e r b o o m . ï 39
wan fchrik, is een gefchuiffel, geen met
aoo veel krachc uitgeblazen word , dat ’er
de rötzen o f boflehen van weergalmen: hy
duurt zoo lang als den adem van het Dier,
en is in het begin zeer fcherp , en neemt
op het einde af. De Gems houd.een oogen-
biik, ftil, ziet naar alle zyden om, en vormt
op nieuw het zelfde geluit, hy flaat de aarde
met zyne pooten, hy fpringt op zeer
verheven fteenen, ziet om , loopt naar de
hoogtehs, en neemt de vlucht'zoo ras hy
iets ontdekt heeft. Het geluit van het mannetje
is veel fcherper als dat van het wyf-
je : dit-gefchuiffel gefchiet door de neusgaten,
en is eigentlykniets anders als een fcherp
en zeer fterk geblaas, gelykvormig aan het
gene een menl.ch vóórtbrengen kan , inet
de tong tegens het gehemelte , de tanden
byna gefloten, en de lippen geopent en een
weinig uitgeftrekt te houden, en met fterk
én lang te blazen. De Gemfen klimmen ia
geen.rechte lyn opwaarts o f nederwaarts;
maar met een fchuinze lyn te befchryven,
met dwars, te loopen, vooral in het nederdalen.
Z y werpen zich van boven naar beneden
van een rots, die byna löodlynig is,
ter hoogte van meer dan - twintig o f dertig
voeten, zonder .dat ’er de geringfte plaats
is om hunne pooten op te zetten , o f hen
tegens te houden; z y raken de.rots drie o f
vier malen met de pooten in het nederval-
len aan , en houden op een kleine plaats
ftil die ’er onder is ,en in ftaat is om hen op
te houden : het fchynt wannéér mén hen in
de afgronden z ie t , dat zy veel eerder vleugelen
dan pooten hebben. Wanneer de Gemfen
dus met. gemak tegens de rotzen opklimmen
en ’er van nederdalen , zoo is dit alleen
door hunne vlugheit en de kracht die
zy in de pooten hebben; zy zyn hoog, fterk
en los., de achterfte jfchynen een weinig
langer, en zyn altoos gekromt, dit geeft hen
veel voordeel om verre te iconnen fprin-
gen : wanneer de Gemfen van een groote
hoogte affpvingen, zoo ontvangen deze pooten
een weinig te zamengevouwen, de fchok
die zy in het nedervallen ondergaan, zy doen
de uitwerking van twee vederen, en breken
de kracht van den val.
De jacht van deze Dieren is vry gevaar-
l y k , om dat men hen op de rotzen moet
volgen , over welke zy met zeer veel gemak
loopen, en van welke zy met zoo veel
vlugheit als de Steenbokken affpringen. De
Honden konnen hen in alle de ongenaak*
bare afgronden niet volgen , en de Jager
ziet zich zomtyds op plaatzen.gebracht, op
welke hy noch voorwaarts noch achterwaarts
gaan kan, zonder zich aan het zelfde
gevaar bloot te ftelien: het eenigfte dat
hy alsdan doen kan, is van de .verfchrik-
kelykfte klippen te fpriogen. Het gebeurt
dikwyls dat-de Jagers in deze afgronden ne-
derilorten, en noch menigvuldiger, dat wanneer
zy- een Gems tot in die naauwe doortochten
vervolgt hebben, waar van de wyd-
te niet meer dan vier duimen is , de Gems
zich op den Jager werpt, die hem den doortocht
fluit, en hem van boven nederftort.
In deze gevallen gaan ervaren Jagers met
den buik ter aarde leggen, op dat de Gems
zou konnen fpringen zonder hen aan te rak
en , o f anderzins bly-ven zy overeinde ftaan,
met zich vaft tegens de rots te fluiten; wanneer
het Dier dus geen opening tuflehen de
rots en den Jager z ie t, zoo is het genoodzaakt
ter zyden te fpringen, en een behen-
dig.Jager, maakt van dit qogenblik gebruik
om het met de hand in den afgrond te
ftooten.
De Gemfen fchromen .de hitte,zoo zeer,
dat men hen gedurende! den Zomer alleen
in de holen der rotzen en in de febaduwe
vind, zomtyds tuflehen de Ys- en Sneeuw»
hoopen, o f in de groote en fchaduuwryke.
boflehen, altoos aan de zyden van het hangen
der bergen o f fteile rotzen die naar-het
Noorden zien, en voor de Zonneftralen be*
fchut zyn.
G E N E V E R E O O M . (Byvoegz.') Het
ligte afleookzel van het hout van den Ge»
neverboom, geeft aan de pis een violet reuk,
en word gebruikt om de maag te verfter-
ken : men gebruikt het mede even als dat
van de Saflefras, om het zweeten te verwekken
en het bloed te zuiveren; zomtyds
mengt, men ’ er raauwen Antimonie onder t
om de Venusziektens te genezen in welke
zich zwerende puiften in het aangezicht
openbaren.
Bladzyde 3gg. ade kolom, regel 4. De
Oleum Bardinum , o f Olie van het hout
van den Geneverboom , is waarlyk brandende
: wanneer men ’er het inwendige van
een holle tand mede aanraakt, zoo brand
hy de zenuuw en ftilt de p y n ; maar wan»
neer men ’er het gebruik van achtervolgt,
zoo doet hy de tand wel ras in ftukken uitvallen.
Eenige hebben beftaan, omhemin-
S a Wens