100 D A RM EN . D E L F B A A R H OU T . D E L F B A R E V YG : D E L F S TO F F EN .
de aarde omringt-, en waar door de aarde
tot een aanmerkelyke hoogte omringt word.
Zie L u c h t .
D A R M E N . Dit is de naam van een
gedeelte der Ingewanden ; zy zyn in den
buik geplaatfl. Men heeft Dieren wier darmen
nuttig z yn , en tot een koopwaar vertrekken
, na dat zy bereid zyn. Een ieder
kent de fnaren der violen, baflèn , en andere
Speeltuigen. Zie de wyze op welke
de Werklieden de darmfnaren bereiden ,
achter het woord L a m , en in het Woordenboek
der Konfien en Handwerken.
D E L F B A A R E B B E N H O U T . Dit
is het G i t : zie dit woord.
D E L F B A A R H O U T . Dit is het
h ó u t ’ c geen niet ontaart is-, en dat men op
verfchillende dieptens bedolven vind, door
de nederftorcingen der aarde, en andere ver-
plaatzingen V~die door verfchillende oorzaken
uitgewerkt worden , \ zy door ftort-
v lo eden,.’ c zy door overstromingen, ’t zy
door aardbevingen o f andere omwentelingen
van de. Natuur. Men kan hier tot een
voorbeeld een geheel bofch aanbalen , ’c
geen men onlangs in de moeraden van het
Graaffchap Lancafter in Engeland ontdekt
h e e ft: de boomen vinden ’er zich in nevens
elkanderen geplaatft, en zyn op een
fponsachtige, zachte en zwarte aarde uitge-
ftrekt. Deze boomen zyn voor het groot-
fte gedeelte geheel, o f door afkapping, be-
fchadigt; maar zy zyn zoo zwart en hard
als ebbenhout. Men neigt om te geloven,
dat deze onderaardfche boflchen dus bedolven
zyn geworden in de tyden ,. in welke
de 'Romeinen Engeland overheerden. Wanneer
dé _bewoonders van dit Landfchap op
deze plaats, in het jaar 1754 groeven, zoo
vonden z y het lyk van een menfch^ het
gene zeer wel bewaart was, zyne klederen
die zoó wel onhefchadigt als zyn lfchaam
waren, hebben doen giffen., dat dit een Reiziger
is d ie , over deze moeraffen trekkende
, ’ er ingezonken i s ; en men vermoede dat
dit toeval zedert een eeuw moet gebeurt
zyn. Dagelyks zinken de Jagers in dezen
zachten en porieachtige grond, wanneer zy
op deze plaats jagen. Het is aanmerkenswaardig
dat het grootfte gedeelte der flyk-
achtige gronden ? de eigenfcbap bezitten om
het hout, enz. te bewaren, de pylaren van
de oude brug van Orleans, en de ftam van
den*boom die men onder eenige puinhopen
te Parys gevonden heeft, zyn hier bewyzen
van: deze houten zyn zwart, zeer hard, en
gelykvormig aan dat van LanGafter: zie
B e l e s to f f en.
D E L F B A R E Y - Y G E N of P È E -
R E N . Fieoïtes♦ Dit zyn lichamen die men
inwendig in de aarde vind ,* en waar van
de uitwendige gelykvormigheit met deze
vruchten, aan die gene tot een verfchoning
kan ftrekken , d ie , na een oppervlakkige
befchouwing, haar ais verfteende vruchten
aangemerkt hebben, Z y hebben ihderdaat
een ronde opening , die to't het inwendige
'gedeelte indringt; maar haar inwendig werk-
tuigelyk- geftel wel befchouwt zynde , be-
wyft dat zy ’er wezentlyk van verfchillen.
Men vind zeldzaam onder de Delfftoffen ,
groeibare lichamen die in hunnen oorfpróng
zacht en buigzaam geweeft zyn. De Heer
Guettard heeft ’er kenmerken in gevondèn,
die hem deze fchynbare vruchten, als Ma-
dreporaas doet befchouwen, Ichoon hy erkent,
dat hy onkundig is , tot welk foort
van Madrepora zy behooren, Zie de Hi-
ftorie van de Akademie der Wetenfchappen
van Parys , voor het jaar 1751. Mogelyk:
is de Z e e -V y g , vooral die gene die naar
de kwabben der Long gelykt, niets anders
dan een foort van delf bare Alcyonium. De
Alcyon heeft een donkere olyfkleur , en
een korkachtige zelfftandigheit: zy verfpreid
een zeer onaangename reuk, wanneer men
haar opent, en bevat een menigte geelachtige
deeltjes en blaasjes, die een helder en
lymachtig vocht beflutten. Haar oppervlak
is met regelmatige gaatjes bezet,
D E L F S T O F F E N . (Byvoegz.y Bladz,
244. zde kol. reg. 7. van ond. Men vind
’er noch in hunnen eerften ftaat, en die in
de aarde, ([vooral de Schelpen, ) hun 1 uï-
fterryk emailjeerzel behouden hebben, zelfs
eenige kleuren, en dezelve plaatzing die z y
hadden, in de tyd dat de Zee hen bevatte
, enz,
Idem reg. 2. van ond. Men heeft plaat-
zen op welke n^en deze Delfftoffcn in een
zoo groote menigte vind, dat men hen met
geheele handvollen oprapen kan. Die gene
die men in de ^eemaarde vind , zyn dik-
wyls met een pyriteus omkleedzel bedekt,
o f met een oker van yzer omkleed, enz.
Blacbu
D E L F S T O F F E N . D E L F S T O F F E N .
Bladz. 246. ijle. kol. reg. 7. Men kan zeg*
ren dat onder alle de vlrfchynzelen die de
Namurlyke Hiftorie aanbied, er geen is
dat de oplettenheit der Natuuronderzoekers
meer tot zich getrokken heeft, als de verbazende
menigte lichamen die vreemd aan
de aarde, met werktuigen begaaft, en delf-
haar geworden- zyn. Wat al fteUzels, wat
al eiulngen , wat - al onder Hellingen heeft
men niet gevortnt om te verklaren op wat
wvze deze zelfftandigheden, om dus te fpre-
ken, uit hun land gevoert, en van het eene
rvk in het andere overgebracht zyn ! Het
gene vooral treffende i s , is de verbazende
menigte fchelpen en lichamen der Zee ,
waar van men lagen en onmeetbare verzamelingen
in alle de deelen der bewoonde
wereld vind, en zomtyds op een grooten af-
ftand van de Z e e , zonder buiten Europa te
gaan, vind men’ er aanmerkelyke voorbeelden
van'; de omliggende ftreken van Parys bieden
onuitputtelyke groeven van fteenen aan,
die tot bouwfteenen bekwaam zyn , en alleen
uit delf bare Schelpen fchynen te za-
mengeftelt, welke onmeetbare lagen vormen,
en dié altoos een evenwydige ftrek-
king met den 'horizon hebben. Zomtyds
heeft men verfcheide lagen, die door tus-
fchen beide geplaatfte beddingen van aarde
o f zand van elkahderen gefcheiden worden.
Het fchynt dat de Dieren, die deze Schelpen
bewoond hebben, in huisgezinnen leefden
, en een foort van maatfehappy vormden:
inderdaat men vind dezelve delfbare
lichamen altoos by elkandercn en op hunne
platte zyde geplaatft, en een verbazende
by een verzameling uitmakende.
Men heeft opgemerkt dat van de delfbaare
Schelpen die men in onze landen vind, de
overeenkomftige levende Schelpviffchen alleen
in de Zeen*van Indiën en dér warme
Landen gevonden worden. Eenige byzon-
dare Dieren die zich in alle geweften onthouden
, en die men te gelyk met deze delfftoffcn
vind, vernietigen geenzins -deze al-
gemeene waarneeming. Wat moet men van
deze menigte lichamen der Zee denken' die
op zommige plaatzen in de aarde bevat zyn!
men moet ‘volftrekt toeftaan, dat deze plaatzen
voormaals tot een bedding aan de Zee'
verftrekt hebben. Dit gevoelen is dat van
alle- de Philofophen zoo wel onder de oude
als de latere. (W y zonderen van dit
getal zekere Geleerden uit, die op de eeuwen
van onwecenhfiit gevolgt z y n , en die
101
de peripatetifche Philofophie en de fpjts-
vinnigheden der Schooien een wonderzinr
nige wyze van redeneren had doen aannemen,
voorgevende dat de Schelpen en andere
delfbare lichamen, die vreemd aan de
aarde zyn, door een vormerende kracht, o f
door een algemeen verfpreid zaad gevormt
zyn; in een woord,-even als fpelingen der
Natuur; midlerwyl dat de ovefeenkomft van
den vorm , de werktuigelyke zamenftelling,
enz. alleen genoeg waren om hen een waar
denkbeeld te doen verkrygen, ( Hoe kan het
mogelyk zyn dat diergelyke buitenfporige
denkbeelden thans noch voorftanders vinden
konnen,) Behalven d i t , bewyft de
ondervinding dat de verzameling van de
lichamen der Z e e , die men in de ingewanden
der aarde vind, ’er niet by toeval geplaatft
zyn : e n , zyn deeze lichaameti
niet gefchikt, even als o f z y in evenredig-
heit van hunne byzóndere zwaarte nederge-
vallen waren , vermits men dikwyls : in
de bovenfte lagen van een plaats der aarde,
lichamen der Zee vind, die een veel grod-
ter zwaarte hebben als die -gene die ’er onder
geplaatft zyn. ’Eindelyk deze zeer zware
lichamen bevinden zich zomtyds met andere
vermengt welke veel ligter z y n : alles
fchynt een zeer langdurig verblyf en zelfs
van eenige eeuwen van het water der Zee
aan te duiden, en geenzins een kortftondi-
ge overftröming en verhlyf van eenige maanden,
gel’yk zommige willen. W y herhalen
het, zoo deze delfbare lichamen door een
plotslinge en geweldige overftroming. aan-
gevoert waren, zoo zouden zy alie verwar-
delyk over het oppervlak, der aarde verfpreid
zyn geworden; hetgeen met de waarnemingen
ftryd. Die gene welke willen dat
deze lichamen door waterftro.omen aange-
voert zyn , hebben geen beter grond voor
hun gevoelen , want men zou alsdan deze
dèlfftoffen veel eerder in het diepfte der va-
lyen , dan in de bergen vinden 'moeten :
echter vind men by na altoos het tegenge-
ftelde. Men ziet uit al .het gene gezecht
is , dat het waarfcliynelykfte gevoelen dat
der Ouden is , welke dachten dat de Zee
zich voormaals op het Land .onthouden heeft;
’ t geen wy bewonen. A llé andere fteltzels
zyn aan onoverkomelyke zwarigheden onderworpen
, waar uit- men* zich onriio-
gelyk redden kan. Zie de artikelen F a-
l ü n , Z o n d v l o e d , A a r d k , V e r -
s t s ï n i n g , en D e l t b a a r -H o o t .
N 3 . . D EN -