S C H O P -H A A I . S C H O P -H A A L
In alle de foorten van deze Dieren zyn
het voorfle en achterfle gedeelte van het lichaam
met een foort van beenachtig fchild,
by wyze van* een harnas bedekt : deze har-
naflèn zyn bol aan de bovenzyde , en hol
aan de onderzyden, en hebben een wonderbare
vorm ; dit zyn* beenderen die uit een
meenigte kleine Hukken beflaan , die eenvoudig
door zamengroeijing vereenigt zyn ,
en die, even.als de Schelpen der beenachtige
banden , zich alle beweegen , zich vérwy-
den , en over elkanderen Tchuiven konnen;
dit geeft aan het Dier in het te zamenkrim-
p en , het gemak om zich by wyze van een
b a l, ten naaflen b y ,g e lyk de Egels, in een
te konnen rollen. Wanneer men dit beenachtig
fchild op het vuur plaatH 390 ontdekt
men ’er het tuigwerkelyk zamenflel
v an , en men ziet alle de kleine Hukken
waar uit het te zamengeflelt i s , zich van
een fcheiden , en , volgens de verfchillende
foorten , verfchillende gedaantens vertoo-
nen, zy zyn altoos regelmatig geplaatH, en
even als het bevalligfle mozaifchwerk, ge-
fchikt. Dit beenachtig fchild is met een-vel
o f vliesje bedekt, ’ t geen op het oppervlak
een zeer fchoon vernis vormt.
Wanneer de Tatou in zynen Haat van za-
mentrekking i s , zoo kan de flerkfle man hem
niet doen ontwinden ; maar dit D ie r , doet
dit ras zich zelven , wanneer men het voor
het vuur plaatfl. Wanneer deze Dieren vervolgt
worden , en z y zich by toe v a l, op den
oever van een diepte bevinden zoo vinden
zy ’er hun behoud in : z y rollen zich in een 9
Horten van boven neder , en ontkoomen dus
den Jager en zyne honden; en na dat zy van
de eene Rots op de andere nedergevaljen
hebben, zoo ontwinden zy z ich , zonder het
minHe ongemak, en zonder dat hunne fchil*-
den in het geringHe gebrooken o f befcha»-
digt zyn.
S C H O P -H A A I . Dit is een V ifch ,
van het foort der Cetacei ; hy is langwerpig
en heefc kraakbeenachtige vinnen; hy is zeer
wreed, doorliepen, lis tig, verflindzuchtig,
en zeer gretig naar Menfchenvleefch : hy
heeft twee tanden, die, even als een fcheer-
mefch fnyden. Het is zeer gevaarlyk , onl
zich op plaatzen te baden , alwaar zich een
van deze Dieren, bevind. De Schop-haai
heeft drie punten op den rug, die den vorm
van pertizaneh hebben. Men ze ch t, dat de
begeerte om een dood Menfch te verflinden.,
ben zomtyds de Schepen meer dan vyf hon-
dert uuren verre doet volgen; en zooras ’ er
een van het fcheeps-volk fle r ft, en men hem
in Zee w e rp t, men aanflonds met fchrik
vier o f v y f van deze verwoede Dieren, naaiden
grond ziet duiken om het doode. lichaam
aan te vallen, o f zy vangen het fn den
v a l, en verflinden het in een oogenblik. Zoo
’er een te laat koomt, en aandeel aan den
buit hebben w i l , zoo vallen zy elkanderen
meteen ongeloofiyke woede aan : men ziet
hen den kop en de helft van het lichaam uic
het water Heeken, en elkanderen zulke vrees-
zelyke flagen toebrengen, dat zy de Zee doen
weer galmen.
Eenige Reizigers zeggen., dat deze Vifch
zoo verflindzuchtig is , dat hy een Menfch
geheel, in zwelgt, en dat-men ’er op zekeren
tyd een ving uit wiens ingewanden men
een Neger haalde, die h y , even te voren
ingezwolgen had, c n , die noch vierentwintig
uuren , hier na, leefden. Het is niet
zeldzaam dat men yzere werktuigen in de
maag van deze Dieren vind.
Men vind zeer veel Schop-Haaijen in de
Indifche-Zee, zy zyn meer als twintig voeten
Lang., en tien voeten breed.. Men zecht
dat het teeHid van het mannetje , dubbelt,
en lang is : de lyfmoeder van het w y fje , is
mede in twee afdeelingen gefcheiden ; deze
wy fjes zyn leventbarende ., en zogen hunne
jongen, even als de wyfjes der Walviflchen.
Deze Vifch heeft een dubbele en drievoudige
rei vaHgefloten tanden. Men vangt hen
met een angel van y z e r , die met een Huk
van een Thonyn ge-aaH is. Z y zwemmen
zeer fnel, en Hreeven de Scheepen voor uit,
hoe gunHig de wind voor deze ook zyn mag.
Vyftien mannen zyn naauwlyks in Haat ;óm
een van deze Viflchen te vangen , en het is
gevaarlyk wanneer hy den angel in gezwolgen
heeft, dat hy.het fchip nadert, en je r
geweldige flagen tegens geeft. Zyne huit is
zeer hard, en even als ondoordringbaar voor
de fchichten. Men vind in den kop van dit
D ie r, drie o f vier Heenachtige beentjes, zy
zyn fmakeloos,, en worden ligtelyk tot een
poeder gebracht, . wanneer men haar raspt ;
men pryH haar tegens de moeijelykheit in
het water maken aan. .
De Schop-Haai is een verfcheitjenheit, of
ten hoogflen , een foort' van grooten Zee-
Hond, waar van w y op het woord H a a i ,
gefprooken hebben: zie dit woord. De Matrozen,
maken mede het zelfde gebruik van
E g
SCH O O R S T E EN R O E T . S CH O R L .
zyn vleefch, ’t geen in Haat is om teedere
Lieden, buikloop te- verwekken.
Dit Dier heeft alleen een vrygroote darm;
hier uit ontflaat deszelfs groote verflindzucht:
zyn hart is klein , maar zoo hardlevënde ,
dat wanneer het uit zyn lichaam genomen ,
en in Hukken gefneden is , het echter noch
klopt.
S C H O O R S T E E N R O E T . (Byvoeg-
z e i ). Dit is een vlugge, ontbrandbare zelf-
ftancligheit , welke zeer veel overeenkomH
met een gebrande olie heeft ; men bedient
’er zich in de Schilderkonfl van , het heefc
een rofle kleur , die vry fchoon is , maar
geeft een kwade reuk van zich ; hier tegen
bewaart het de wolle Hoffen voordebefcha-
diging der Motten'. zie dit woord. De En-
gelfchen befchouwen het Schoorffeenroet
zeer nuttig om het Land te meHen , en om
de onkruiden en waterplanten te doen omkomen,
gelyk het Lifch en Riet in de lage
weiden. Het Schoorfteenzwart o f zwartzel,
is niet anders als her roet van harflachtige
Hoffen die door de Vlam verbranden.
S C H O R L of S C H O E R L De
Duitfche Mineraalkundigen noemen dus een
Steen , die o f graauw , o f groen adi tig , o f
zware, o f rood, ën zeer hard, uit kriflallen
beffaande, en aanmerkelyk groot is ; Walle-
rins noemt hem Corneus cryfiallifatus, (Hoorn-
ffe en } . Men wil dat het dezelve Steen is ,
die de Ouden Bafaltes o f Toets(leen , noemden
; en dat de Steen van Stolpen waar van
de Heer Pott fpreekc, tot dit foort behoort:
zomtyds is de Schor/, gelyk de Pluim-aluin,
geHrécpt.
S C H O R P IO E N- S P I N , Acarus can-
croide's. ( Byvoegz*) Z y beflaac een lyn in
lengte , en een halve lyn in breedte : hare
pooten zyn acht in getal ; hare beide fprie-
ten zyn langer als het lichaam en dikker als
de pooien, en zy beffaan uit vier rondachtige
gewrichten, uitgezonden het laatHe, ’ t
geen volHrekt naar den nyper van een Krabbe
gelykt; aan het voorHe gedeelte van haren
kop , heeft zy noch twee kleine nypers
die zy onder het voortgaan , beweegt.
S C H O R S . | | Byvoegz. ) Bladzyde 502.
^.de kol. reg. 26, Wy hebben op het woord
Boom gezecht, dat de fchors uit.drie onderling
van elkanderen verfchillende deelen, te
SCHORPIOEN-SPIN. SCHOR S.
zamengëflelt.is, en die men gemakkelyk on-
derfcheïden kan: te weten, ten iHe, de Op*
per fchors; ten 2de, de Middelfchors; enten
3de, de Binnefchors, Liber.
De Opperfebors is de uitwendige huit die
de lagen der fchors omkleed: dit is een zeer
fyn vlies , ’t geen altoos doorfchynende is ,
gewonelyk geen kleur heefc, veerkrachtig,
en een weinig porieachtig is.
De Middelfchors die men tuflehen de Qp-
perfchors en de Binnefchors vind, beHaac uic
houtachtige, en in de lengte lopende1 veze-'
len, eigentlyke vaten, en het celachtige za-
menweefzel. Het geen wy hier iiï der (engte
lopende houtachtige vezelen noemen, zyn zeer
kleine holle vaten, door welke het fap vloéit.
Z y zyn enkelvoudig , hechten zich zonder
anaftomofes , o f vereeniging der uit-eindens,
aan elkanderen vafl ; indiervoegen , dat zy
een netswys zamenweefzel van kleine bon-
deltjes vormen, waar van de mazen veel langer
als breed zyn. Deze kleine bondeltjes
zyn de fpieren der Planten. De eigentlyke
vaten die men mede bloedvaten zou konnen
noemen , om het gebruik waar toe ■ z y .dienen,
zyn in de lengte lopende , rechte, tegens
de fapvezelen aangekleefde, en met het
eigentlyke voedende fap vervulde buizen,
’t geen men als het bloed der planten befchouwen
kan , ' gelyk de melk in den V y -
genboom, en de Wolfsmelk, de harff in den
Pynboom en Piffaflenboom, de gom in den
Jujubenboom , het flymachtige vocht in de
Maluwe, enz. Het celachtige zamenweefzel
is' een verzameling van vliesjes , die met de
eindens aan elkanderen gehecht zyn , bywy-
ze van eenen rozenkrans , en zylingfch nevens
elkanderen geplaatH zyn , zonder eeni-
ne merkbare gemeenfehap ; zy zyn tuflehen
de maafen van de fapvezelen geplaatH : zie
de omfchryving van dit werktuigelyk geflel
op het woord B oom.
Men kan .ontdekken o f een Boom welke
men gefchikt heeft om geklieft te worden ,
zich in de langte zal verdeelen o f n ie t, ’ t zy
dat deze Boom noch in de aarde Haat, o f
reeds omgekapt is ; h ie r to e , is genoeg dat
men een inkapping aan den voet maakt, en
de fchors van beneden naar boven affeheurt:
zoo zy zich in een rechte lyn van het hout
fcheid, zoo zal de boom zich mede op dezelve
wys laten klieven.; maar zoo de lëhors
in tegendeel fchuins los g a at, zoo zal het
hout mede op een o.ngelyke wys fplyten. .
V v SCH RY F -