326 R O T TENM {R UID . R O T T IN G .
. R O T T E N . E l U m , Arfenicum. • QBy-
vóegz.~) Men: onderfcheid verfcheide ibor-
ten van Rottenkruid* hen eene is rood , die
is de M&algai; het andere is geel , dit is de
Qpriment. Men heeft noch de Mispikkel,
een foort van Arfemkale Pyriet : zie deze
woorden. W y zullen hier alleen van het
Witte en Zwarte1 Rottenkruid fpreeken. Dit
laatfte is het D e lf bare Rottenkruid , o f het
natuurlyke : deszélfs kleur is zwarraehtig
graauvv , het heefc een korlachdg en gebla-
dert zamenweefzel , is niet zeer zamenge-
p a k t , maar echter zwaar, en blinkende in
de breuken: zie M i c i i en- P ü l v e r .
Dé metaalachtige kalk van het Witte Rottenkruid
bezit zönderlinge eigë'nfchappen ,
die het éenig in zyri foort doen zyn. Het is
te gelyktydig een metaalachtige aarde en een
zoutachtige zelfftandigheit, te gelyk vlug in
het vuur, en fm el tb aar in.het water en alle
de zuren.
. D e Verwers gebruiken het tot verfcheide
yan hunne be-arbeidingen.
Vermits het Rottenkruid de eigenfehap
bezit om zich 'in het water, in d en a z yn ,
zelfs in de vetten , -en olfën",‘ enz. te- ont^
binden zoo kan men beflüiten , Z'cchc- de
Heer Brandt, dat men ’ er zich van bedienen
kan om ’er-met p ik, harft, zwavel, e n z .,
een foort van vernis van te bereiden , waar
mede men het hout bedekken kan , ten ein-.
de het voor de verrotting en vermolming te
bewaren; dit zou-van een zeer groot hut
zyn , zoo w e l voor de Scheepen en andere
vaartuigen , als voor de palen der dyken:
welke men opwerpt om het Zee-water te
keeren. ASten van XJpfal^ <$de D e e l, voor'
h e t ja a r 1737-.
De Hoeffmits gébruiken het Rottenkruid-
om het vleefch der Paarden te koppen. De
Werklieden gebruiken het om het koper ,,
y ze r , enz., blank te maken.
R O T T I N G . ( V e r b e t D it is een’
foort van R ie t , ’t geen overvloedig op de
Kaften van de Straat van Malakka, groeit.
Men onderfcheid ’er verfcheide fporten van:
eenige. verfchaffen ons de dunne rottingen,
waar van men zich bediènt om de kleëdéren
uit te kloppen , o f om die rood. geverwde’
borfteltjes té bereiden , welke nuttig zyn
om de tanden te reinigen. Men fplyt deze
mede in dunne ftrookjes , en ftelt ’ er huisgeraden
van tfe zamen , en vooral zittingen
en ruggen van ftoelen. De andere die men
ROÜKOEB: RUB: RUIGÉ-R: R YK EN /
'Rottingen noemt, dienen tot wandelftok-
k-eri. De Hollanders- k-oöpen hen in Bengale
en te/Malakka. Men heeft Lcedjes-Rot-
ting óp de Eilanden Bourbon én dë France.
R O U K O E B 0 -0 M . -QByvoegz, ) Men
geeft de Roukoe-deeg de vorm die mén wil
voor dat men hem nam* Europa overzend.
Hy beftaat gewonelyk uit brooden die met'
de bladeren van den Balifier omwonden zyn.
De Verwers bedienen ’ei" zich van om . de
Wol een eeffte kleur te ge even , welke zy
ro o d , blaauw, geel, groen., enz., verwen
willen. Men heeft weinig kleuren onder
welke men hem niet mengt. Het is nuttig
dat men aanmerke , dat wanneer de deeg
van de Röukoe begint te giften , hy een on-
draaglyke ftank van zich geeft. Zyn aangename
reuk ontdekt zich niet dan na de gisting.
-
R U B È O L A . Deze Plant., die men
mede Keelkruid noemt , gelykt een kleine
foort van Meekrap te zyn. Hare bloemen
zyn; rood, zomtyds w it, en hebben een Jas-
myn reuk. Hare fteelen leggen voor het
grootfte gedeelte ter aarde.
R U IG E - R U P S. Dezen naam , geeft
Goedard aan een Rups die zich met bladeren
van de Latouw voed : zy houd zich , even
als o f z y dóód1 was wanneer men eenige be-
weegingen om haar maakt, ó f wanneer men
haar wil aanraken. Alsdan rolt zy zich in
elkanderen, en zet hare hairen even als een
Egel op : wanneer men haar by de'hairen
v a t, zoo blyven deze in de handen. Nóch
de Müffchen, noch de andere Vo g e len ,willen
deze, Rupzen eeten ; dit word veroorzaakt,
om dat zy o f vergiftigt zyn , o f om
dat hare hairen , niet verteert können Worden
, én hen ongemak veroorzaken zonden.
Deze Rups yerwifTek. in de maand July van
gedaante, en word een groote en fchoone
Vlinder , die natuuiiyk , even als het ßra-
filie-hout gevlakt is , en zyn'e éijeren in de
maand Auguftus lccht, waar uit in Oftober
de jonge Rupzen voortkoomen , welke den
winter in de aarde doorbrengen.
R Y K E N . ’A lle de lichamen die tot onzen
Aardkloot behooren o f ’er Óp groeijen
en l e e v e h z y n door de Natuuronderzoekers
onder drie hoofdverdeelingen gefchikt;
deze zyn het Ryk der Dieren , het Ryk der
■ Plan-
R Y K E N .
Planten,. en het Ryk der Mineralen. Ieder
van deze Ryken , is weder in verfcheide
oToote afdeelingen gefcheiden , die men.
Rangen genoemt h e e ft; deze zyn weder in
foorten, verfebeidenheden, enz. gefmaldeelt.
De Aardens , de Steenen^, de natuurlyke
Zouten, de Minerale en Metaalaclitige zelf-
ftandigheden, de Bitumen en Wateren, behoren
tot het Ryk der Mineralen. De groote
en.kleine Boomen, de Héefters, de Krui-
.den , . de Paddeftoelen, de Mofch-gewas-
fchen , de Gommen en Harften, behoren
.tot het Ryk der Planten. De Menfch , de
Viervoetige Dieren, de Vogelen, de Half-
-fiachtige Dieren , o f Dieren van beiderlei
-leeven, de Viffchen, Inlëóten, en kruipende
Dieren, zyn zoo veel byzondere .rangen
van het Ryk der Dieren : zie de woorden
D ie r -, M in e r a l e n en -Pl a n t e n : zie
mede de artikelen N a t u u r l y k e H i-
st,o r i-E en K r u id -k u n d-e
R Y S T , Oryza. (Byvoegz, ) Deze Plant
gelykt in zekere opzichten naar de T a rw ;
haar zaad.is platachtig en met-eenkort vliesje
gekroont, met twee z-ylingfche oortjes, en
een baartje bezet: debloëmen zyn hermaphro--
•ditiefch;. Men merkt op dat ’ér in iedere
R Y S T . WT
kelk zes helmftyltjes, en twee penceelswy-
ze lidteekens zyn.
Op het Eiland C y lo n , en door geheel
A z iën , vormt men, naar dat men de aarde
omgedolven o f geploegt heefc, waterbak-'
ken die met putwater o f regenwater opge-
vu.lt z yn , ten einde deze Plant alle dagen te
konnen bèfprpeijen; en deze geftadige overstromingen
, vermeerderen de weekheit van
den grond in diervoegen , die reeds zeer
.vochtig en zeer vet van zich zelven is , dat
de Landbouwers tot aan de helft van hunne
beenen , door het water gaan. Wanneer de
Oogft nadert, laat men den grond droogen.
De Maaijers begeeven ’er zich alsdan in ,
en fnyden den Ryft a f : men maakt ’er fta-
pels van in het midden van het V e ld , en
doet hem door Offen en Buffels, uittreeden,
welke voor Dorfchers in deze Landen ver-
ftrekken , volgens de oude gewoonte der
Oofterlingen; waar van in den Bybel gezegt
word: Non alligdbis os bovi trituranti. D e
Azianen doen hunnen gewanden R y f t , in
zakken , welke zy in een foort van putten
van gebakken aarde,- o f in bedekte en wel-
gefloten ko rven, plaatzen ; ten einde, dit
Graan , voor de Rotten en Infcélen , te be-
fchutten.
SAA-'