OJ2 S C H E L P D I E R . SCHELPDIER.
twee richtingen geftreept, gelyk de Steen-
fcbelpen , or dwars , gelyk eenige Rollen.
Onder de Tonnen , vind men ’er, waar van
eenige loödlynig gevoort zyn , en andere
eenigzins horifontaal o f fchuihs. Men ze g t,
dat. een fëhëlp geftreept is , wannéér zy ribben
o f voren op harén rok heeft : zoo deze
voren diep zyn en derzelver randen veel
uitfteeken , zoo noemt men hen groeven.
Een zelfde Schelp kan te gelyk geftreept en
gegroefc zyn ; men heeft ’er mede welke
glad z yn : andere hebben weder uitfpringen-
de deden, o f zyn met dikke punten bezet,
even als de Rotshoorns , ó f met gebladerde
verhèvénheden ; gelyk de Purper - Slakken.
1
Mén heeft opgemerkt, dat de Schelp der
oude Schelp-Dieren met minder levendige,
kleuren verfiert i s , als d ie , waar van het'
Dier een middelbaren ouderdom h e e ft: de
kleuren van den mond der jonge Schelpen,
zyn mede te zwak.
Bladz. 480, 2de kolom, reg. 14. De kenmerken
die men gemehelyk aan de Schelpen ■;
g e e ft, en * die zich aan de vormen en kleuren
bepalen, zouden niet voldoende zyn om
*er de verfchillende foorten van te onder-
fcheiden, zoo zy zich alle in ieder byzon-
der foort vereenigden ; maar gelukkig vind
men ’er altoos een byzonder kenmerk- in , rt
geên gelegenheit geeft -om een haam, een
bynaam , en zelfs een fprèékwys te gebruiken
om een Schelp aan te duiden , en haar
völmaaktelyk van deanderete onderfcheideh:
men heeft zelfs een middel uitgevonden tot
gemak van die geenen, die alleen èenoppervlakkige
kennis van de Natuurlyke Hiftorie
der Schelpen verkrygen willen^.dit is, dat men
in plaats van de fpreëkwyze der Natuuronderzoekers^
gewoone namen gebruikt van
zaken , naar welke zy fchynen te gelyken:
hier uit zyn de namen van de Rasp , Meshecht
, Weverfpo’d , Hart, Jachthoorn, Ve-
nuskous, enz. voortgekoomen. Onder deze
namen, heeft men ‘’er eenige welke de kenmerken
van de Schelpen zeer wel üitdrukken
aan welke mem hen gegèeven heeft. Maar
de- taal der 'Natuuronderzoekers x is aigë-
meender bekent.
Wyze om de Schelpen te verzamelen, en
haar in te pakken.
Wanneer men over dén oever van eene
Zëe wandelt, zoo moet men niet denken dat
alle de Schelpen die men ’ er op vind , op
deze plaats voortgekoomen zyn. Men heeft
onder deze Dieren,1 Reizigers, die de Ze e ,
by gelegenheid van een ftormwind, zomtyds
in een groot aantal , op afgelegen ftranden
voert; zeldzaam zyn hunne Schelpen alsdan
in eenen goeden ftaatr. In de Indiën doet
men de Schelpen door de Negers viffchen,
welke hier toe , de nodige kundigheden bezitten.
Gewonelyk laat de eene een korf
met fteenen vervult nederzinken , en die
gene die onderduikt werpt deze fteenen weg,
en vervult hem met Schelpen. De Schelpen
die de Zee door haare ebbing op het ftrand
achter laat, zyn min o f meer befchadigt, o f
afgefleeten , - ó f verwelkt in hare kleuren.
Zomtyds bevoordeelt men zich vandefpring-
vloeden om haar te verzamelen , en vooral
omtrent de nachteveningen ; om dat de Zee
alsdan hoger opftygt, en lager als naar gewoonte
wegzak't, zoo kan men zich verder
op het ftrand begeeven. • De Neger-duikers
z yn , om dé vaftzittende Schelpen te bekoó-
men, meteen puntig yzer ge wapent, ’t geeo
hen dient om niet' alleen de Oefters, maar
zelfs de Madreporaas en fteengewaflchen los
te maken, en te gelyk om zich tegens de ge-
vaarlyke viflchen te verdedigen. Op onze
Zee-Kuften delft men de Schelpen o p , maar
deze handelwys doet haar befehadigén. Men
kan den Vifch met gemak uit zyne fchelp
doen voortkoomen , met haar in heet water
te plaatzen ; men tracht echter deirzamen-
hechtende band van het fcharnier der twee-
fchelpige Schelpen te bewaren : deze oplet-
tenheit belet , dat de Sluicfchelpen niet onr-
paart worden. Wa t de veêlfchelpige Schelpen
betreft, men laat haar alleen in zich zel-
ven droogeri, zónder ’er het Dier uit voort
te doen koomen. De reuk die ’er door ont-
ftaat is niet zeer onaangenaam, -noch-vaneen
langen duur, vooral wanneer men, even na
dat zy uit de Zee gekoomen zyn , de voorzorg
gebruikt om haar twee o f drie malen in
zoet water té dompelen.
Het grootfte gedeelte der Schelpen , -is
wanneer het uit de Zee koomt, met een korft
o f zée-wynfteen bedekt, die deszelfs glans-
ryke kleuren verbergt : gélukkig wëeten de-
Liefhebbers , haar zeer wel van deze omkleed
zelen te ontdoen , om alle de fchoon-
heden te ^genieten die zy aan het oog vertoo-
ne.n konnen , enz. Men gebruikt mede de
oplettenhek , dat men de Schelpen welke
met-
S C H E L D E N . S C H I C H T - S L A N G i 333-
met verfcheide aan elkanderen vereenigt zyn,
niet van een fcheid. Men Sefchouwt met'
vermaak in de Kabinetten , de groepen van
Oefters, Zee-pokken, Noachs-arken, Zee-
pypen; enz.
Die gene welke de Schelpen overzenden,
hebben een kwade gewoonte om ben in te
pakken. Men moet altoos de voorzorg gebruiken
om die gene die , zwaar , o f dik ,
of groot zyn , van de kleine , dunne en
ligce , af te fcheiden. Men moet die gene,
die even als de rollen, glad en vaft zyn , met
papier omwinden ; de mond van die gene,
die weinig zelfftandigheid hebben ,, met katoen
opvullen; en wanneer zy breukig zyn,
hen ieder afzonderlyk in een doos plaatzen.
De doornachtige Schelpen}moéten met, van
zout (ontbloot, en naauwkeurig gedfoogt
W ie r, vermengt worden , o f wel met Katoen,
maar geenzins met Zemelen o f Zaag-
zel van hout, ’ c geen door de lengte van tyd
nederzakt, en ledige plaatzen openlaat, waar
door de Schelpen tegens elkanderen ftooten,
en befchadigt worden.
Bladz. 481. 2de,kol. reg. 4. Men wil dat
men aan het H o f van den Keizer van China,
met de Schelpen van de Gaperfchelp, inwendig
befchildert zynde , op dezelve wyze
fpeelt, als men in Europa met de fpeelkaar-
ten doet.
, Men bedient zich in Europa van de Schelpen
der kleine Rivier-MofTelen, om ’er door
middel van Gom-water, Goud, Zilver , o f
eenig ander gemalen, en totpoeder gebracht
Metaal in te plaatzen, tot gebruik der Schilders;
Waaijermakers , enz. Men maakt van
alle de eenfchelpige; Schelpen , grotwerken,
men bekleed ’.er de randen van eenige kommen
mede, en men verfiert mede de watervallen
met deze Schelpen. Z y dienen mede
tot een voorbeeld om eenige fnywerken te
verüeren.
S C H E L P E N . ( Byvoegz: en Verbet. )
Men geeft dezen naam aan het harde d'eel ,
’t geen de Schelpdieren bekleed , en waar
van de vorm altoos verfchilé volgens het.on-
derfcheid van het foort. Een fchoone verzameling
van Schelpen, welke in die order
gefchikt is , die wy in het woord Natuurlyke
Hiftorie aangeduid hebben, is zeer bevallig
voor het oog. Een ieder laar zich byna
door den luifter van deze fchoone omkleed-
zelen verblinden ; maar wel ras wil men het
tüigwerkelyk geftel van de Dieren leeren1
kennen welke ’er zich mede bekleeden : z y
verfchaffen zelfs aan de Natuuronderzoekers
een onderwerp van overweeging , ’tgeen v
óm dus te fpreeken , onafhankelyk van de^
Dieren is tot welke zy behoort hebben. Dus
heeft Bonanni redenen gehad om te zeggen ,
dat de Schelpen, recreatie mentis & oculï
zyn.
Het grootfte gedeelte der Zee- en Rivier-
fcbelpen , welke zedert het begin van de
Wereld beftaan hebben, beftaan thans noch
ten naaften by , onder dezelve gedaante.
Niet alleen bezit deze ftoffe de eigenfehap
om zich onder denzelven uiterlyken fchyn
te handhavenen , zonder dat het Menfche-
lyk gedacht hen van aart kan zien veranderen
; maar zy vermenigvuldigen zich dage-
lykfch , en de menigte der Schelpen vermeerdert
by uitnemenhek, door het verbazen
t getal van byzöndere wezens , die het
grootfte gedeelte der foorten van Schelpdieren
vóórtbrengen, en door hunnen aarigröët
die in weinig tyd gefcbiéd: alle de Zeëi> leveren
’er een verbazende menigte van ü k :
zie op het woord S c h e l p d ie r . Wat de
Zee-Schelpen betreft die men in alle Landen
der bewoonde Wereld vind, ’ t zy in de
vlaktens verfpreid, ’ t zy op eenige plaatzen
in een zoo aanmerkelyke meenigte byeen-
verzamelt, dat zy wydukgeftrekte gronden
beflaan , enz.t Niets geeft fterker bewyzen
van de veranderingen die op onzen Aardkloot
voorgevallen zyn. Zomtyds zyn de
Delfbare-Schelpen met het Zand, het Kryr,
de Mergel, de Kleiaarde, enz. vermengt.
Vermits dc Schelpen een der overvloedrg-
fte ftoffe is die men op het oppervlak van
den Aardkloot ontdekt, en die hy>tot óp de
grootfte dieptens in zyne ingewanden, be-
flüit; en dat van alie dé deelen dér Dieren,
zoo men ’er de tanden van/uitzondert, de
Schelpen, die gene-zyn , welke het langfte
naar den dood van het Dier, 'in wezen bly-
ven; zoo kan men gemakkelyk begrypen op
wat wys dit foort van omkteedzelen zich
dus'in de aarde beflooten vind , van hunne
Dieren afgefcheiden , en echtèr'eën over-
eenkomftige gedaante behoudende , = met die
der levendige Schelpen. Men vind mede
verfteende Schelpen : zie de artikelen V er-
STEENINGEN. Cll DELFSTOFFEN.
- S C H T C H l i l f - A N O ; Jacnlatrix. Dit'
is" een 'foort van PyhSlang^ Acöndas^ 1 k&■
T c 2 - men