T 388 Y G E R -W O L F , T Y P O L I T U S .
uit. De drift, met welke z y hunnen prooi
zoeken , is waarfchynelyk de reden, waarom
zy des nachts huilen ; maar hun ge-
fchrei, doet de Dieren dikwyls de vlucht
nemen, en geeft de Jagers gelegenheit om
hen in een doortocht a f te wachten ,. en . te
dooden.
T Y P O L I T U S . De Natuuronderzoekers
geeven dezen naam aan de SteenenB
op welke men afdrukzels van zelfftandighe-
den ontdekt, welke tot het Ryk der Planten
, o f tot dat der Mineralen behoort hebben.
Deze Steenen zyn gewonelyk fchil-
verachtig: zie. I ndrukzelen..
D I J E N .
S89
Ü I L . U I T S P R U I T Z E L,
U I J E N , zie. Aj u in.-
U I L . ( Byvoegz.~) Deze Vogel is zeer
mager , hy maakt verfcheide geften met den
kop; hy vliegt dwars en- zonder gerucht te
maken ; hy voed zich met Muizen , en
fpuuwt ’ er altoos de hairen' en beenen van
uit. Wanneer de Uil aangetaft- word , zoo
keert hy zich op den rug, en verdedigt zich
met zyne klaauwen, even gelyk de andere
nachtvogelen. Deze Vogel onthoud zich
in de holle boomen en verlaten huizen.
Bladz. 679. 2de kolom, reg. 6. Men ziét
op Martinique een zeer zonderling foort van
U il: deze V o g e l, die de Inwoonders Oobé
noemen , vormt een geluit , ’ c geen over-
eenkomftig.met zynen naam is.
U I T SP R U I T Z E L . Dit i s , om. ei-
gentlyk te fpreken, niets anders als de ftam
o f tak van een boom in ’ t klein. Hét is op
verfcheide wyzen op de Planten geplaatft.
Zie op de woorden P l a n t , B o o m ,« s j .
' U I T W A A S S E M IN G . QByvoegz.^)
Bladz. 679. och kol. reg.. 21. Men kan niet
mee te veel’oplettenheit vermyden om zich
voor de uitwaaflemingen bloot te ftellen ,
welke zich zomtyds uit zekere lichamen ,
en zekere omftandigheden verheffen , gelyk
de dampen der brandende Bergen , en dé.
Phosphorike Uitwaaflemingen der doode lichamen
, welke uit de lyken uitvloeiden , die
Uien naar een veldilag in een groot aantal,
ïn eenen zelfden kuil begraaft; want' deze
. dampen zyn dikwyls dodelyk, enz. Men
kan hier uit oordeelen hoe fchadelylc onze
gewoonte is om de dooden in onze Kérken,
en zelfs op Kerkhoven, in het midden der
groote Steden te begraven. De Burger-
Overheden in Vrankryk, welke altoos oplettende
zyn op alles wat het lèeven en Wel-
zyn der Ingezetenen betreft, beginnen regens
deze onheilen te voorzien : maar bet is
te duchten dat het gemeene Volks vooroordeel
en andere zwarigheden , zich tegens
dëze.wyze oogmerken, verzetten zullen.
U I T W A A S S E M I N G .
Bladz. 680. ode kolom, reg. 24. Zie hier
noch een ander geval van den zelfden aan ,
’ c geen-aan een groot getal Lieden bekent-is.
Omtrent het middenwan het jaar 1756, ont-
ftont ’er in de nabuurfchap van Parys , een
aanmerkelyk onweder, een Boer van Saint-
Ouen , had een gat met meft opgevult, ’ t
geen hy op het midden van het voorplyn van
zyn huis gevormt had ; de regen was zoo
menigvuldig, dat het water uit dit gat te rug
ftroomde,-en den kelder inliep: deze Bo er,
om zynen Wyn te bewaren , daalde ’er in
neder , en ftierf op het oogenblik. Zyne
Vrouw hem niet te rug ziende komen , ging
hem'zoeken , en onderging het zelfde lot.
Hnnne kinderen, dit ongeluk ontdekkende,
riepen om hulp; zes perfonen begaven zich
in den kelder, en vielen met dezelve toevallen
neder, die bet geweldigfte vergift voortbrengt.
Door menigvuldige wryvingen aan
de armen, beenen , en aan-.alla de deelen
van het lichaam ,, bracht men de omvloei-
jingder fappen in v y fv an hen weder,(^want
de zesde ftierf). Men nam zynen toevlucht
tot de vlugge geeften , tot rook van tabak,
die men in de neusgaten inblies, om de-orn-
vloeijing weder voort, te brengen , en men
gaf hen'hertverfterkende middelen in. W y
kennen een kelder , .die-aan Nonnen toebehoort,
en in welke men , op een bedding
van meft, Paddeftoelen aankweekt : de vergiftige
Uitwaaflemingen die zich uit dit on-
deraardfeh hol verheffen , hebben meer dan
eenmaal, eensklaps de kennis, en zelfs het
leeven aan Lieden doen verliezen , welke
’er ihgïhgen , om de Paddeftoelen te plukken.
,
Êladz. 682. ijle kolom, reg. 14, ’Er ont-
ftont op den eerften April 1765 , een alzoo
verfchrikkelyk toeval in een Scèenkoot-myn'
van Newcaftle. Door de onvoorzichcigheit
van eenige Werklieden', die-haar op de diepte
van hondert vademen be-arbeiden , onc-
ftak ’ér dé lucht zich eensklaps in , en de-
ontftoken damp bracht een uitbarfting voort,
die aan de opening een geluit vormde , ge-
lykvormig aan dat van eenen geweldigen'
C c c 3J don