zich meenigvuldig van bedienen , befchou-,
wen hem als éen foort van verfteende fpons.
Men onderfcheid twee foorten van Filtreer-
fteenen o f Lekfteenen ; de eene is blaauw-
achtig , en even als de Leifteen ; de andere
is graauw, en gelykc naarden grooven Zand-
fteen. Voor ’ t overige, het fchynt dat ver-
fcheide fteenen van eenen verfchillenden
aart., en vooral die., waar van men Slyp-
fteenen maakt, de eigenfehap bezatten , om
het gezuiverde water , doortocht door hunne
poriën te geeven.
Wanneer men deze fteenen fchikt om ’er
water door te filtreeren , zoo kapt men hen
in de gedaante van een Mortier, ten einde
hen van de zoutheden en onreinheden , te
ontdoen, waar mede zy befmet kunnen zyn;
uitwendig, geeft men hen de gedaante van
een e i , aan deszelfs fcherpfte uiteinde genomen:
men laat aan het boven gedeelte een
rand , om .den fteen in een houte Helling op
te houden ; mén giet water in de kom van
het oppergedeelte, dit dringt door den fteen
'door, en de doorgezypelde waterdroppen,
vereenigen zich aan .den punt van het e i , en
vlo.eijen in een aarde vat te zanten , ’ t geen'
men onder den Lekfteen, geplaatft heeft,
Maar deze .doorzyging gefchied zeer langzaam,
want de poriën van den' fteen ver-
ftoppen zich van tyd tot tyd, meer en meer,
door de onreinheden en de Slib van het water:
de doorzypeling zou zelfs .eindelyk geheel
belet worden , zoo men dë voorzorg
niet gebruikten om .den Lekfteen inwendig
van tyd tot tyd , mer een borftel , te reinigen,
De .Gr o v e Z a n d - s t e e n . Men verdeelt
dezen Steen in vierkante {tukken, . o f
op een andere w y z e , volgens de gewoonte";
bier toe is genoeg-, dat men de., klomp met
eenen fnydende hamer kapt ; vooral in die
richting, in welke men begeert dat hy fply-
ten zal. Een verfchynzel , ’ t .geen men
aanmerken moet, is , dat de Arbeiders welke
eenige jaren , deze moeijélyken arbeid
verricht hebben, wel ras door eenen kwaad-
aartigen hoeft aangetaft worden.
Bladz. 915, ijle kolom, regel 19. vanonder.
Het is eene zonderlingheit, . die de
oplettenheit der Natuuronderzoekers waardig
is , dat men in de holen, uit welke men
deze’aarde uitgedolven h e e ft, kleine vifch-
j.es vind, die de Arbeiders vangen en eeten,
Van waar koomen deze Viflchen ? Men
heeft in de nabtiurfchap noch V y y e r s , noch
Rivieren, noch eenig ftrooment water.
Z A N N I C H E L L I A . Dit is een ge-
flacht van Planten , ’ t geen door Pontedera,
onder, den naam van Aponogeton hefchreven
is , en ’ t geen men in ’ t vervolg naar den
berechten Venetiaanfchen Apotheker Zan-
nicbelU , -genoemt heeft. De bloemen van
deze Planten , zyn mannelyk- en vrouwe-
lyk ; maar hebben geen bloembladen. De
mannelyke bloem heeft geen' kelk; de vrou-
welyke bloem die ’er naby geplaatft is , is
met een vlies omkleed, ’ t geen haar tot een
kelk yerftrekt; de vruchten koomen in den
fchoot der bladeren voort;, dit zymlangwerpige:
zaaden , die t i l zaadhuisjes beflooten
zyn, Antoolg. p . 1x7.
, Z E B O A . ( Byvoegz. ) • De Rabyn J'o-
fepb zecht, iu zyn Boek, over den Talmud,
Cbap, I, pag, i(5, dat deze Slang de Tseb'oa,
èn de Seboim der Hebreeuwen is. Nicander
ze ch t, dat de b e e t, van deze Adder , niet
alleen zeer gevaarlyk , maar zelfs ongenees-
lykjis. p
Z E B R A . ( Byvoegz.) De Z ebra, zecht
de Heer de Buffon , is m.ogelyk onder alle
Dieren, dat géne,, - dat het bevalligfte ge-
vormt , en het fch.oonfte; gekleed is ,' het
heeft de gedaante en de bevalligheden van
het Paard, en de vlugheit van het Hert, .De
Zebra is noch een Paard , noch een E z e l;
want men heeft -ons bericht., zecht déze
Schryver , dat hy noch met het eene , noch
met den andere , voortteelt; fchöon men
dikwyls bezocht heeft .om hen met elkande-
nen te doen paren1. Men heeft tochtige Ezelinnen
aan den Zebra aangeboden , yyelke
men in het jaar 1761, in de Diergaarde van
Verfailles had; hy wiei;d ’er geenszins door
aangedaan ; ten mi.nften het uiterlyk teeken
van drift,vertoonde zich niet: echter fpeel-
de hy met haar, en befprong haar z e lfs ,
maar zonder eenige opfpanning ofgerinnik;
en men kan deze kóelbeit niet wel aan een
andere oorzaak, als aan een ongelykvormig-
heit van aart o f fo o r t , toêfchryven ; want
deze Zebra , die vier jaren oud was , betoonde
in alle andere, oeflreningen, een groo-
te levendigheit en vlugheit.
Men moet de Zebra met de Onager niet
verwarren*, welke laatfte, de Wilde Ezel is,
die
die men in Arabiën , in de L e v an t, In het
ooftelyk gedeelte van A z ia , en in de noor-
delyke deelen van Afrika vind : deze Wilde
Ezels , verfchillen door de fchoonheit en
krachten, van de onze’. Z y hebben dezelve
kleur, maar zy is veel fchoonder , en alle
hunne andere hoedanigheden , zyn door de
gaven der eenvoudige Natuur verfiert : zie
op het einde van het.artikel E z e l . Men
vind de Zebraas alleen in de ooftelykfte en
zuidelykfte deelen van Afrika , van Ethio-
piën tot aan de Kaap de Goede Hoop , en
van daar tot in Congo. Die gene, welke
men in andere Landen z ie t, zyn ’er in over-
gebragt: hunne ware luc.htftreék en hun na-
tUurlyk Land, is de punt' van Afrika ; men
ziet hen hier in een groot aantal. De Hollanders
, hebben alle zorgvuldigheden gébruikt
om ben te bedwingen, en hen tamme
Dieren të doen worden , zonder ’er tot
hier toe, volkomen in geüaagt te zyn ._Men
was zoo verre gekoomen , dat men die genen
bereiden kon , welke men in de Diergaarde
van Verfailles gehad heeft , en waar
van men thans het-vel in het Kabinet van
den Kotring van Vrankryk z ie t : maar men
moeft hier toe , zeer veel' zorgvuldigheden
gebruiken. Hy was zeer hard in den bek;
Wanneer men hem maar eenigzihs aan de 00-
ren raakte , begon hy achter uit te flaan: hy
was zoo koppig als een Muil-Ezel , en zoo
ftug als een kwaad Paard. Dus was die geile
mede die ik in het jaar 1766, te Londen
gezien hebbe, en de Koningin, toebehoorde.
Z E B U . Dit is een klein foort van Biilt-
Os, dat men in Afrika vind. De Zebu heeft
• pmtrent de helft van de groote van onzen
taturnen Stier; zyne hairen zyn zeer fchoon
'en zeer zacht. Men bedient zich van dit
Dier om op te ryden. Het is inderdaat zeer
zachtaardig en gedwee ; het fchynt uit de
verfcheidenhe.it van het hair , en de zacht-
aardigheit van dit Dier, dat.het een ras van
den B ult-Os i s , ’ t geen in den ftaat van
iamheit , zyn en oorfprong genomen heeft,
en dat men de kleinfte van het foort verkoren
h e e ft, om het gedacht voort te planten.
De Zebu kan , volgens den pi eer ele
B ’ufftön, niet dan als een verfcheidenheit van
den Urus, befchouwt worden, die de Wilde
Stier is , gelyk men dit op het woord
U r u s , zien kan. .
’ Z E E . ( Byvoegz. ) Bladz. 917. Ifle kol.
reg. 17. van onder. Vermits de Ze e op ee
nige plaatzen veel zouter als op andere is ,
zoo kan men ’er het verfchynzel van aan de
verfchillende uitwaaflemingen van haar water,
toefchryven. Men weet dat in de Zuid-
Zee , wier baren fnel en onftuimigzyn , en
vooral tuffehen de Keerkringen , alwaar de
Zon haar ftralen loodlynig hederfchiet, de
uitwaafleming ongetwyffelt veel fterker als
iironze Geweften zyn moet; de Zee is hier
meede veel zouter. De uitwaafleming en
zoutheit is niet zeer aanmerkélyk in de
Noordfche Zeen , om dat de Zon in deze
bevrozen luchtftreken hare ftralen nooit recht
nederfchiet, en weinig krachten heeft, en men
weet dat het ’er zeldzaam régent; waar tegen
de regens die door de uitwaaflemingen der
wateren’ in de zuidelyke Landen veroorzaakt
worden, overvloedig en meenigvuldig in de
verbrande luchtftreek nedervallen.
Idem, 2de kolom, regel io. De Graaf de
Marjigli, heeft opgemerkt, dat de baaren
in de Middelandfche Zee , zich, gedurende
de ftormen , omtrent acht voeten hooger
als naar gewoonte, verheffen, en men heefc
bevonden, dat die van de O o ft-Z e e , noch
hooger- opftygen.
Idem , regel 17 , van onder. Meii heefc
Zeën , welke geen merkbare gemeenfehap
met de andere Zeen hebben: een dezer is
de Kaspifche-Zee, die men in A ziëh, tus-
fchen Tartaryen, Perfiën , Georgiën , en
Rusland, ziet; men gift echter , dat zy een
onderaardfche gemeenfehap met den G o lf
van Perfiën heeft. Haar water is in het
-middelfte gedeelte veel zouter , als aan de
oevers.
Idem, regel 2 , van onder. Men geeft mede,
dén naam van B a a i, aan een zee-arm ,
welke tuflehen twee Landfchappen infehiet,
en eindelyk doodloopt, en ip een kom eindigt,
die veel grpoter als die van een kreek,
en veel kleinder als die van een golf is : het
middelfte gedeelte van een B a a i, is veel
kleinder als haren mond , dus zyn de H u i-
fom-baai , en de Aller-Heiligen-Baai, ,in
Amerika.
Het is door een gevolg van de vormingen
van de kom der Zee , met de verlenging
en helling der Bergen;, dat de diepte .aan de
Kuiten evenredig is , met de verhevenheit
van dezelve Kuiten ; en dat wanneer het
L i l ' ftrand
B IB
lil i
a p g g