VLEDERMUIS. V 408 L I E G E N D E H A A G D I S ENZ.
die zeer fy n , zeer fcherp , en achterwaarts
gericht zyn ; onder deze tepeltjes , hebben
eenige drie punten , even als een drietand,
dit zyn die gene, die op het midden van het
middelfle voorgedeelte der tong geplaatfl zyn:
deze punten die zeer fyn z y n , konnen in de
poriën van de huit indringen , hen verwy-
den, en diep genoeg ingaan , om het bloed
aan de gelladige zuiging der tong, te doen
gehoorzamen. Deze Dieren zuigen dus het
bloed der Menfchen en Dieren uit terwyl
z y flapen, indiervoegen , dat zy hen uitputten
, en zelfs tot' dien trap, dat zy hen doen
flerven; want wanneer de aderen ge-opent
z y n , zoo vloeit ’er het bloed uit, zonder
dat de flaapende Perfoon, zulks gewaar
word.
De Roujfettes en Rougeties, zyn Dieren
die veel grooter , veel flerker , en mogelyk
veel boosaardiger, als de Vampyrus zyn ;
maar het is geweldiger hand , en zoo wel
gedurende den dach als des nachts , dat zy
hare verwoeflingen aanrechten; zy döoden
het gevogelte en de kleine dieren, z y vallen
zelfs op de Menfchen aan, befchadigen hen,
en kwetzen hen in het aangezicht door wree-
de beeten; echter zeggen de Reizigers n ie t,
dat zy het bloed der flapende Menfchen en
Dieren uitzuigen : maar hun Hilzwygen is
geen volledig bewys , fchoon ’ er een groote
overeenkom!! .en gelykvormigheit tuflchen
deze Dieren en dz Vampyrus ^ plaats heeft.
Men ziet in Amerika noch een foort van
Vledermuis die zeer gemeen is , die men in
Europa niet heeft, en die men Vledermuis
lans-yzer kan noemen , om dat zy aan het
aangezicht een vlies h eeft, ’ t geen vry wel
naar het yzer van een Lans gelykt , ’ t geen'
met deszelfs oortjes bezet is : dit foort van
Vledermuis is noch aan merkel y k , om dat zy
byna geen Haart heeft; en dat zy in plaats
van zes fnytanden in de onder kaak, gelyk
de andere Vledermuizen , ’er niet meer dan
vier heeft. Men ziet een ander foort aan de
Senegal , waar van het vlies dat z y qp den
neus hebben , naar een eirond blad gely-
kent.
De Vledermuizen, zecht de H e e r^ Buf-
fon, die groote overeenkomflen met de vogelen
door hare vlucht, door hare vleugelen
, en door de kracht der borftfpieren
hebben, fchynen hen noch door deze vliezen
o f kammen te naderen , die zy aan het
aangëzicht hebben. Deze uitflekende dee-
len die zich by den eerflen opflag alleen als
overtollige wanfchapenheden vertonen, zyn
de wezentlyke kenmerken en de zichtbare
fchakeeringen van de dubbelzinnigheit van
de natuur tuffchen deze vliegende viervoetige
dieren en de vogelen , want het grootfle
gedeelte van deze laatfle, hebben mede vliezen
en kammen om den bek en op den kop,
welke mede zoo overtollig als die der Vledermuizen
fchynen.
V L I E G E N D E H A A G D I S '. Men
vind dit Dier in Amerika op een der Eilanden
van Canada. Deze' Dieren vliegen vau
den eenen boom op den anderen , en men
w il,d a t zy hunnen nefl in de holle boomen
maken, en eijeren leggen , even als de voegden
: hare eijeren zyn blaauw , met rood
gefpikkelt, en hebben de • groote van een
Érweet.
V L I E G E N D E H O N D v a n
T E R N A T E : zie het artykel Vampyrus,
op het woord V l e d e rm u i s .
V L I E G M E T E E N G EW A PENT .
BO R ST SCH ILD . De Heer de Reaumur
geeft dezen naam aan de Vlieg A fy lus , waar
van wy op het woord Koevlieg,' gefprooken
hebben. Swammerdam is de eerfle geweeH
die ’er gewach van maakte. Gqedard kende
alleen haar Masker , ’ t geen hy Cbamalèon
genoemt heeft. Aldrovandus heeft het den'
naam van Int eftinum terra gegeeven , en de
Heer Linnaüs dien van Water Har-fel.
; V L I E G E N T H E R T . CByvoegz. >
Bladz. 744. ijle kolom, reg. 6. De Hotten-
to t te a , die zeer bygelovig zyn , om dat zy
zeer onwetende en zeer dom zyn , verheffen
dit foort van To r , tot een Godheit; en
wanneer een dezer Infeften in hunne woningen
koomt, zoo offeren z y het een Os
op. Zoo het zich by toeval verwaardigt
om zich op den eenen o f anderen Perfoon neder
te zetten, zoo gelooft men dat het gewichtige
redenen heeft om hem deze gunft
te bewyzen: al was het de boofle Perfoon
van dit geheele domme Gemeenebeft , zoo
word by echter voor een Heilig gehouden-;
men hangt hem op een eerbiedige wy ze , het
darmvlies van den Os , die men aan den God
To r opgeoifert heeft, om den hals , en hy
draagt
V L IN D E R . V LO E D en E B der Z E E .
draagt het met een zedige en edele trótsheit
tot dat het door de verrotting afvalt. Hiß.
Befcbryving der• Reizen.
V L I N D E R . Q Byboegz. j) 'Bladz* '745'*
s,de kolom, regel 14. Het is nodig dat men
begint.met van de eerfle verfchyning van dit
Infeét te fpreeken : ’ t geen een fchouwfpel
is dat te weinig van het grootHe getal der
menfchen gekent word , maar het gene de
verwondering der Natuuronderzoekers is.
De nieuwe Vlinder, door het natuuiiyk begrip
onderwezen zynde, dat hy krachten genoeg
bezit om zyn gevangenhuis te verbree-
ken, zoo doet hy een geweldige poging die
hem ten tweeden malen de deuren des levens,
o f liever des lichts, opent, ’t geen hy met
nieuwe oogen gaat befchouwen. Alle zyne
werktuigen worden veel gevoeliger, en volmaakter,
enz.
- Bladz. I&fl* ïfie kolom, reg. 21. Men bedient
zich om hen te vangen van een klein
zyden netje , ’ c geen acht duimen wyd , en
over een koperdraad gefpannen is ^ ’ c geen
een houten Heel heeft. Men doet hen fler-
ven met hunne bord met de toppen der
vingeren plat te drukken ; vervolgens fleekt
men hen aan eene fpëlde-, ën laat hen pp
een bordpapier drogen. Men ze ch t, dat
men Chinee&he vrouwen heeft welke zoo
weetgierig zyn , dat zy de leevensWys van
deze Infeéfcen nafporen 1 zy vangen de Rup-
zen , welke zoo verre gekomen zyn , dat
z y hunne tonnetjes beginnen te fpinnen ; zy
befluiten haar met verfcheiden by elkande-
ren in een doos die met kleine Hokjes bezet
is ; en Wanneer zy de Vlinders met de
vleugelen horen klappen , zoo laten zyhen
in een vertrek vliegen , ’ c geen met glazen
gefloten en met bloemen vervult is '; dit is
een zeker en gemaklyk middel ©mdezefchoo-
ire Infeélen te bekomen.
V L O E D e n E B d e r Z E E . De
Zeelieden geeven den naam van Vloed, aan
de beurtelingfche opheffing van het water
der Zee ; en die van E b , aan de zakking
van dit water. Het oogenblik in welk de
vloed ophoud en het water flilflaat noemen
zy booge Zee ; en het einde van de Eb lage
Zee : zie het gene w y hier omtrent op het
woord Zee, gezecht hebben.
V LO E IK R IS T A L L E N . V L O O . 409
V L O E I K R I S T A L L E N . QByvoeg-
zel3 . De Duitfche Mynwerkers gevqn den
naam van Eluffè aan de Vloeikriflallen, om
dat zy veeltyds deeigenfchappen bezitten
Om tot een fmeltmiddei o f vloed te dienen
voor de Ertzen die men in hare nabuurfchap
uitdelft.
V L O O . {Byvoegz.') De onzekerheit
over de voortteling der Vloqijen heeft onlangs
de fchranderheit van den Heer Caflone^
een Engelfch Natuuronderzoeker , onledig
gehouden , en de uitkomH van zyne nafpo-
ringen verdienen hier plaats te vinden. De
Vlooijen , zecht deze Natuuronderzoeker,
leggen eijeren o f neten , die zy op het lichaam
der dieren plaatzen , die gefchikt zyn
om het nodige voedzel aan de jongen te ver-
Tchaffen welke ’er uit voortkomen zullen^:-
deze eijeren die rond en zeer glad zyn , glei-
jen gemaklyk , en vallen gewonelyk nederwaarts
, ten minften zoo zy door het hair
enz. , niet opgehouden worden. Men vind
deze eijeren mede aan den voetfteun van het
hair der Dieren , aan de dekenen der Bedden
enz., vaHgehe'cht. Uit deze eijeren komen,
ten einde van vier o f v y f dagen, kleine
, lange , geringde, een weinig ruige, en
met verfcheide p00ten bezette Maskers ,
voort; zy zyn bruin o f witachtig, vlug, en
voeden zich met de fchorftachtige zelfftan-
dighëit der h u it, o f met dat foort van vet
dons , . ’ t geen zich in de kleederen byeen
verzamelt. In de uitgeftrektheit van veertien
dagen o f daar omtrent verkrygen de Maskers
o f Wormen , die zich tuflchen de^hairen
der Dieren verborgen houden , een onder-
fcheidbare groote , en zyn zeer levendig.
Wanneer men hen aanraakt zoo rollen zy
zich aanftonds klootswys te zamen. Wel
ras hier naar beginnen zy te kruipen , en
hunne bewegingen zyn fnel. Vervolgens
verbergen zy zich, en fpinnen uit hunnen
mond eenen zyden draad, waar van zy een
klein rond tonnetje vormen, ’tlgeen hen tot
eën grafHede moet dienen : dit tonnetje is
uitwendig zwartachtig , ruuw en met Hof
bedekt, maar inwendig glad en wit. Ten
einde van veertien dagen , koomt ’er eeu
wel gevormde Vlo o uit v o o r t, die hare afgelegde
huit in het tonnetje achter laat. Zoo
lang het Dier in zyne grafHede befloten blyfr,
is het w i t , maar twee dagen voor dat het
uit dit tonnetje uitgaat, kleurt het zich en
F f f er